Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bries:
  2. briesen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bries (Nederlands) in het Duits

bries:

bries [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de bries (wind)
    der Wind; die Brise
    • Wind [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Brise [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bries:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Brise bries; wind scheet; wind
Wind bries; wind scheet; stormwind; wind

Verwante woorden van "bries":


Wiktionary: bries

bries
noun
  1. zachte frisse wind

bries vorm van briesen:

briesen werkwoord (bries, briest, brieste, briesten, gebriest)

  1. briesen
    schnauben
    • schnauben werkwoord (schnaube, schnaubst, schnaubt, schnaubte, schnaubtet, geschnaubt)

Conjugations for briesen:

o.t.t.
  1. bries
  2. briest
  3. briest
  4. briesen
  5. briesen
  6. briesen
o.v.t.
  1. brieste
  2. brieste
  3. brieste
  4. briesten
  5. briesten
  6. briesten
v.t.t.
  1. heb gebriest
  2. hebt gebriest
  3. heeft gebriest
  4. hebben gebriest
  5. hebben gebriest
  6. hebben gebriest
v.v.t.
  1. had gebriest
  2. had gebriest
  3. had gebriest
  4. hadden gebriest
  5. hadden gebriest
  6. hadden gebriest
o.t.t.t.
  1. zal briesen
  2. zult briesen
  3. zal briesen
  4. zullen briesen
  5. zullen briesen
  6. zullen briesen
o.v.t.t.
  1. zou briesen
  2. zou briesen
  3. zou briesen
  4. zouden briesen
  5. zouden briesen
  6. zouden briesen
diversen
  1. bries!
  2. briest!
  3. gebriest
  4. briesend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor briesen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schnauben briesen een loopneus hebben; een snuif nemen; hinniken; insnuiven; opsnuiven; paardegeluid maken; snuiven

Verwante woorden van "briesen":


Wiktionary: briesen

briesen
verb
  1. wütend reden, aufgebracht herumschreien