Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. breukgetal:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor breukgetal (Nederlands) in het Duits

breukgetal:

breukgetal [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. breukgetal (breuk)
    der Zahnbruch; der Bruch; die Fraktur
    • Zahnbruch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fraktur [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor breukgetal:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruch breuk; breukgetal afval; barst; breken; breuk; fractuur; groeve; knak; knik; krak; mijnschacht; ontwarring; rotzooi; scheiding; scheur; segregatie; verbreking; vuilnis
Fraktur breuk; breukgetal breuk; fractuur
Zahnbruch breuk; breukgetal

Wiktionary: breukgetal

breukgetal
noun
  1. Mathematik: rationale Zahl, die keine Ganzzahl ist, vor allem in der Darstellung \frac{a}{b}, wobei man a den Zähler, b den Nenner und den trennenden Strich Bruchstrich nennt.