Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- botsen:
-
bot:
- Knochen; Gebeine
- angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife; unscharf; verschwommen; unhöflich; grobschlächtig; grob; zutäppisch; dumm; unerzogen; derb; ungeschickt; flegelhaft; tölpelhaft; doof; wild; stumpf; schroff; plump; klobig; schwerfällig; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; täppisch; ungeschlacht; unkultiviert; lümmelhaft
- Robot
-
Wiktionary:
- botsen → prallen, zusammenstoßen, aufeinanderstoßen, anecken, aufprallen
- botsen → kollidieren, zusammenstoßen, schlagen
- bot → Knochen, Flunder, Butt
- bot → stumpf
- bot → stumpf, abgestumpft, Bein, Knochen, Stiefel, verhärtet, gefühllos, Flunder, Butt, an, barsch, grob, derb, rau, hart, taktlos, plump, unziemlich, unschicklich, ungehörig, ungebührlich, unanständig, rauh, roh, albern, dumm, Gebein, taub, idiotisch, blödsinnig, matt, trübe, glanzlos, blind, leblos
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bots (Nederlands) in het Duits
botsen:
-
botsen (stoten op; op elkaar stoten; aanrijden; op elkaar knallen)
stoßen; kollidieren; zusammenprallen; zusammenstoßen-
zusammenprallen werkwoord (pralle zusammen, prallst zusammen, prallt zusammen, prallte zusammen, pralltet zusammen, zusammengeprallt)
-
zusammenstoßen werkwoord (stoße zusammen, stößest zusammen, stößt zusammen, stieß zusammen, stießet zusammen, zusammengestoßen)
Conjugations for botsen:
o.t.t.
- bots
- botst
- botst
- botsen
- botsen
- botsen
o.v.t.
- botste
- botste
- botste
- botsten
- botsten
- botsten
v.t.t.
- ben gebotst
- bent gebotst
- is gebotst
- zijn gebotst
- zijn gebotst
- zijn gebotst
v.v.t.
- was gebotst
- was gebotst
- was gebotst
- waren gebotst
- waren gebotst
- waren gebotst
o.t.t.t.
- zal botsen
- zult botsen
- zal botsen
- zullen botsen
- zullen botsen
- zullen botsen
o.v.t.t.
- zou botsen
- zou botsen
- zou botsen
- zouden botsen
- zouden botsen
- zouden botsen
diversen
- bots!
- botst!
- gebotst
- botsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor botsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kollidieren | aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op | |
stoßen | aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op | aanduwen; direct leiden; een por geven; heen en weer bewegen; hengsten; keihard trappen; porren; rammen; schoppen; schudden; stompen; stoten; toesteken; toestoten; trappen; trappen geven; vastlopen |
zusammenprallen | aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op | op elkaar botsen |
zusammenstoßen | aanrijden; botsen; op elkaar knallen; op elkaar stoten; stoten op | op elkaar botsen |
Wiktionary: botsen
botsen
Cross Translation:
verb
botsen
-
met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
- botsen → prallen; zusammenstoßen
-
in een conflict of ruzie geraken
- botsen → aufeinanderstoßen; anecken; zusammenstoßen
verb
-
heftig auf etwas aufschlagen
-
im Gehen oder Laufen oder Fahren mit Wucht gegen etwas prallen, stoßen
-
mit jemandem in Streit geraten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• botsen | → kollidieren; zusammenstoßen | ↔ collide — to impact directly, especially if violent |
• botsen | → schlagen | ↔ knock — to bump or impact |
bots vorm van bot:
-
de bot
-
bot (zonder omhaal; kortaf)
angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife-
angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
einsilbig bijvoeglijk naamwoord
-
kurz angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
ohne Umschweife bijvoeglijk naamwoord
-
-
bot (onscherp)
-
bot (onbeschaafd; onbehouwen; lomp; onopgevoed)
unhöflich; grobschlächtig; grob; zutäppisch; dumm; unerzogen; derb; ungeschickt; flegelhaft; tölpelhaft; doof; wild; stumpf; schroff; plump; klobig; schwerfällig; ungehobelt; bäuerisch; ungeschliffen; täppisch; ungeschlacht; unkultiviert; lümmelhaft-
unhöflich bijvoeglijk naamwoord
-
grobschlächtig bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
zutäppisch bijvoeglijk naamwoord
-
dumm bijvoeglijk naamwoord
-
unerzogen bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschickt bijvoeglijk naamwoord
-
flegelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
tölpelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
doof bijvoeglijk naamwoord
-
wild bijvoeglijk naamwoord
-
stumpf bijvoeglijk naamwoord
-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
plump bijvoeglijk naamwoord
-
klobig bijvoeglijk naamwoord
-
schwerfällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungehobelt bijvoeglijk naamwoord
-
bäuerisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschliffen bijvoeglijk naamwoord
-
täppisch bijvoeglijk naamwoord
-
ungeschlacht bijvoeglijk naamwoord
-
unkultiviert bijvoeglijk naamwoord
-
lümmelhaft bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bot:
Verwante woorden van "bot":
Synoniemen voor "bot":
Antoniemen van "bot":
Verwante definities voor "bot":
Wiktionary: bot
bot
Cross Translation:
noun
-
Teil des Skeletts der Wirbeltiere
-
Zoologie: ein Plattfisch (Platichthys flesus)
-
allenfalls Plural 1: norddeutscher Name der Flunder (Platichthys flesus)
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bot | → stumpf; abgestumpft | ↔ blunt — Having a thick edge or point, as an instrument |
• bot | → Bein; Knochen | ↔ bone — component of a skeleton |
• bot | → Stiefel | ↔ boot — heavy shoe that covers part of the leg |
• bot | → abgestumpft; verhärtet; gefühllos | ↔ callous — emotionally hardened |
• bot | → stumpf | ↔ dull — lacking the ability to cut easily; not sharp |
• bot | → stumpf | ↔ obtuse — botany, zoology: blunt |
• bot | → stumpf | ↔ contondant — Qui blesser sans percer ni couper, mais en faisant des contusions, comme un bâton, un marteau, etc. |
• bot | → Flunder; Butt | ↔ flet — zoologie|nocat Une des espèces de poissons osseux surtout marins, certains poisson plat voisins de la plie et de la limande. |
• bot | → Flunder | ↔ flet commun — zoologie|nocat Espèce de poisson osseux marin et d'eau douce, un poisson plat, un flet des côtes d'Europe et d'Amérique du Nord, voisin de la plie et de la limande, mais moins délicat. |
• bot | → an; barsch; grob; derb; rau; hart; taktlos; plump; unziemlich; unschicklich; ungehörig; ungebührlich; unanständig; rauh; roh | ↔ grossier — Qui n’est pas fin, qui n’est pas délicat. |
• bot | → albern; dumm | ↔ idiot — ignare, ignorant. |
• bot | → stumpf | ↔ mousse — (vieilli) Qui est émoussé, qui a perdu son tranchant, en parlant d’une lame. |
• bot | → stumpf | ↔ obtus — biologie|fr Qui est arrondir, émousser au lieu d’être anguleux ou pointu. |
• bot | → Knochen; Gebein | ↔ os — squelette|fr indén|fr tissu dur et calcifié du squelette des animaux vertébrés, consistant en très grande partie en carbonate de calcium, phosphate de calcium et gélatine. |
• bot | → an; barsch; grob; derb; rau; hart; taktlos; plump; rauh; roh | ↔ rustique — Translations |
• bot | → taub | ↔ sourd — Qui est privé du sens de l’ouïe |
• bot | → albern; dumm; idiotisch; blödsinnig | ↔ stupide — Qui frapper de stupeur. |
• bot | → stumpf; matt; trübe; glanzlos; blind; leblos | ↔ terne — Qui n’a pas l’éclat qu’il doit avoir, ou qui en a peu en comparaison d’une autre chose. |