Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. boemelen:
  2. boemel:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor boemelen (Nederlands) in het Duits

boemelen:

boemelen werkwoord (boemel, boemelt, boemelde, boemelden, geboemeld)

  1. boemelen (aan de zwier gaan)
    bummeln
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)

Conjugations for boemelen:

o.t.t.
  1. boemel
  2. boemelt
  3. boemelt
  4. boemelen
  5. boemelen
  6. boemelen
o.v.t.
  1. boemelde
  2. boemelde
  3. boemelde
  4. boemelden
  5. boemelden
  6. boemelden
v.t.t.
  1. heb geboemeld
  2. hebt geboemeld
  3. heeft geboemeld
  4. hebben geboemeld
  5. hebben geboemeld
  6. hebben geboemeld
v.v.t.
  1. had geboemeld
  2. had geboemeld
  3. had geboemeld
  4. hadden geboemeld
  5. hadden geboemeld
  6. hadden geboemeld
o.t.t.t.
  1. zal boemelen
  2. zult boemelen
  3. zal boemelen
  4. zullen boemelen
  5. zullen boemelen
  6. zullen boemelen
o.v.t.t.
  1. zou boemelen
  2. zou boemelen
  3. zou boemelen
  4. zouden boemelen
  5. zouden boemelen
  6. zouden boemelen
diversen
  1. boemel!
  2. boemelt!
  3. geboemeld
  4. boemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor boemelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bummeln aan de zwier gaan; boemelen banjeren; de hort op gaan; gaan; kuieren; lanterfanten; lopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; stappen; uitgaan; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; wandelen; zich voortbewegen

Verwante woorden van "boemelen":


boemelen vorm van boemel:

boemel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de boemel (boemeltrein)
    der Bummelzug

Vertaal Matrix voor boemel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bummelzug boemel; boemeltrein boemeltreintje; stoptrein; stoptreintje

Verwante woorden van "boemel":

  • boemelen, boemels, boemeltje, boemeltjes