Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. blinkend:
  2. blinken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor blinkend (Nederlands) in het Duits

blinkend:

blinkend bijvoeglijk naamwoord

  1. blinkend (glimmend)
    glimmend; strahlend; glatt; blinkend; blank

Vertaal Matrix voor blinkend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blank blinkend; glimmend afgebrand; blut; eenduidig; glunderend; ondubbelzinnig; platzak
blinkend blinkend; glimmend
glatt blinkend; glimmend aangenaam; achterbaks; adrem; bijdehand; botweg; comfortabel; doortrapt; eenvoudig; gehaaid; gemakkelijk; gemeen; geniepig; geraffineerd; geriefelijk; geslepen; gevat; gewiekst; gewoonweg; glad; glibberig; gluiperig; glunderend; in een handomdraai; klinkklaar; kneedbaar; leep; licht; lichtwegend; listig; makkelijk; moeiteloos; niet moeilijk; overbeleefd; raak; rechttoe; simpel; slinks; sluw; snedig; snood; stiekem; uitgekookt; vanzelf; vormbaar; zonder moeite
glimmend blinkend; glimmend glanzend; glunderend
strahlend blinkend; glimmend glanzend; glunderend; stralend

Wiktionary: blinkend


Cross Translation:
FromToVia
blinkend prachtvoll; prächtig; glänzend resplendent — shiny and colourful, and thus pleasing to the eye

blinken:

blinken werkwoord (blink, blinkt, blinkte, blinkten, geblinkt)

  1. blinken
    blinken
    • blinken werkwoord (blinke, blinkst, blinkt, blinkte, blinktet, geblinkt)

Conjugations for blinken:

o.t.t.
  1. blink
  2. blinkt
  3. blinkt
  4. blinken
  5. blinken
  6. blinken
o.v.t.
  1. blinkte
  2. blinkte
  3. blinkte
  4. blinkten
  5. blinkten
  6. blinkten
v.t.t.
  1. heb geblinkt
  2. hebt geblinkt
  3. heeft geblinkt
  4. hebben geblinkt
  5. hebben geblinkt
  6. hebben geblinkt
v.v.t.
  1. had geblinkt
  2. had geblinkt
  3. had geblinkt
  4. hadden geblinkt
  5. hadden geblinkt
  6. hadden geblinkt
o.t.t.t.
  1. zal blinken
  2. zult blinken
  3. zal blinken
  4. zullen blinken
  5. zullen blinken
  6. zullen blinken
o.v.t.t.
  1. zou blinken
  2. zou blinken
  3. zou blinken
  4. zouden blinken
  5. zouden blinken
  6. zouden blinken
diversen
  1. blink!
  2. blinkt!
  3. geblinkt
  4. blinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

blinken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. blinken
    Blinken; Leuchten; Glänzen
    • Blinken [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Leuchten [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Glänzen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor blinken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Blinken blinken
Glänzen blinken flakkering; flikkering; fonkelen; fonkeling; geflikker; glans; glanslaag; glanzen; glimmen; glitter; licht verspreiden; luister; schijn; schijnen; schitteren; schittering; sprankelen
Leuchten blinken gloed
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
blinken blinken fonkelen; glimmen; glinsteren; knipperen; met oogleden op en neer gaan; schitteren

Wiktionary: blinken

blinken
verb
  1. in opvallende mate licht weerkaatsen of uitzenden

Cross Translation:
FromToVia
blinken glänzen shine — to reflect light
blinken blinken; glänzen; scheinen; schimmern; strahlen briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience.