Nederlands
Uitgebreide vertaling voor blakend (Nederlands) in het Duits
blakend:
-
blakend (fit; gezond; getraind)
gesund; fit; gutsituiert; blühend; gutgestellt; heil; wohlhabend; glühend; inbesterForm; finanzstark; springlebendig; wohlauf; heilsam; behäbig; hygienisch-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
gutsituiert bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
gutgestellt bijvoeglijk naamwoord
-
heil bijvoeglijk naamwoord
-
wohlhabend bijvoeglijk naamwoord
-
glühend bijvoeglijk naamwoord
-
inbesterForm bijvoeglijk naamwoord
-
finanzstark bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
heilsam bijvoeglijk naamwoord
-
behäbig bijvoeglijk naamwoord
-
hygienisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
blakend (gezond; zonder ziekte)
gesund; heilsam; blühend; fit; wohlauf; glühend; gutgestellt; springlebendig; inbesterForm-
gesund bijvoeglijk naamwoord
-
heilsam bijvoeglijk naamwoord
-
blühend bijvoeglijk naamwoord
-
fit bijvoeglijk naamwoord
-
wohlauf bijvoeglijk naamwoord
-
glühend bijvoeglijk naamwoord
-
gutgestellt bijvoeglijk naamwoord
-
springlebendig bijvoeglijk naamwoord
-
inbesterForm bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor blakend:
blaken:
-
blaken (sterk aanwezig zijn)
dominant anwesend sein; stark anwesend sein-
dominant anwesend sein werkwoord
-
stark anwesend sein werkwoord
-
-
blaken (licht uitzenden; stralen)
Conjugations for blaken:
o.t.t.
- blaak
- blaakt
- blaakt
- blaken
- blaken
- blaken
o.v.t.
- blaakte
- blaakte
- blaakte
- blaakten
- blaakten
- blaakten
v.t.t.
- heb geblaakt
- hebt geblaakt
- heeft geblaakt
- hebben geblaakt
- hebben geblaakt
- hebben geblaakt
v.v.t.
- had geblaakt
- had geblaakt
- had geblaakt
- hadden geblaakt
- hadden geblaakt
- hadden geblaakt
o.t.t.t.
- zal blaken
- zult blaken
- zal blaken
- zullen blaken
- zullen blaken
- zullen blaken
o.v.t.t.
- zou blaken
- zou blaken
- zou blaken
- zouden blaken
- zouden blaken
- zouden blaken
en verder
- ben geblaakt
- bent geblaakt
- is geblaakt
- zijn geblaakt
- zijn geblaakt
- zijn geblaakt
diversen
- blaak!
- blaakt!
- geblaakt
- blakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor blaken:
Computer vertaling door derden: