Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. bijwonen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bijwonen (Nederlands) in het Duits

bijwonen:

bijwonen werkwoord (woon bij, woont bij, woonde bij, woonden bij, bijgewoond)

  1. bijwonen (aanwezig zijn)
    beiwohnen; anwesend sein
    • beiwohnen werkwoord (wohne bei, wohnst bei, wohnt bei, wohnte bei, wohntet bei, beigewohnt)
    • anwesend sein werkwoord

Conjugations for bijwonen:

o.t.t.
  1. woon bij
  2. woont bij
  3. woont bij
  4. wonen bij
  5. wonen bij
  6. wonen bij
o.v.t.
  1. woonde bij
  2. woonde bij
  3. woonde bij
  4. woonden bij
  5. woonden bij
  6. woonden bij
v.t.t.
  1. heb bijgewoond
  2. hebt bijgewoond
  3. heeft bijgewoond
  4. hebben bijgewoond
  5. hebben bijgewoond
  6. hebben bijgewoond
v.v.t.
  1. had bijgewoond
  2. had bijgewoond
  3. had bijgewoond
  4. hadden bijgewoond
  5. hadden bijgewoond
  6. hadden bijgewoond
o.t.t.t.
  1. zal bijwonen
  2. zult bijwonen
  3. zal bijwonen
  4. zullen bijwonen
  5. zullen bijwonen
  6. zullen bijwonen
o.v.t.t.
  1. zou bijwonen
  2. zou bijwonen
  3. zou bijwonen
  4. zouden bijwonen
  5. zouden bijwonen
  6. zouden bijwonen
diversen
  1. woon bij!
  2. woont bij!
  3. bijgewoond
  4. bijwonend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bijwonen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anwesend sein aanwezig zijn; bijwonen
beiwohnen aanwezig zijn; bijwonen

Wiktionary: bijwonen

bijwonen
verb
  1. opzettelijk aanwezig zijn bij iets

Cross Translation:
FromToVia
bijwonen besuchen; teilnehmen attend — to be present at