Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bijspijkeren (Nederlands) in het Duits
bijspijkeren:
-
bijspijkeren (goedmaken; inhalen)
gutmachen; aufarbeiten; abbüßen; sühnen-
aufarbeiten werkwoord (aufarbeite, aufarbeitest, aufarbeitet, aufarbeitete, aufarbeitetet, aufgearbeitet)
-
abbüßen werkwoord
Conjugations for bijspijkeren:
o.t.t.
- spijker bij
- spijkert bij
- spijkert bij
- spijkeren bij
- spijkeren bij
- spijkeren bij
o.v.t.
- spijkerde bij
- spijkerde bij
- spijkerde bij
- spijkerden bij
- spijkerden bij
- spijkerden bij
v.t.t.
- heb bijgespijkerd
- hebt bijgespijkerd
- heeft bijgespijkerd
- hebben bijgespijkerd
- hebben bijgespijkerd
- hebben bijgespijkerd
v.v.t.
- had bijgespijkerd
- had bijgespijkerd
- had bijgespijkerd
- hadden bijgespijkerd
- hadden bijgespijkerd
- hadden bijgespijkerd
o.t.t.t.
- zal bijspijkeren
- zult bijspijkeren
- zal bijspijkeren
- zullen bijspijkeren
- zullen bijspijkeren
- zullen bijspijkeren
o.v.t.t.
- zou bijspijkeren
- zou bijspijkeren
- zou bijspijkeren
- zouden bijspijkeren
- zouden bijspijkeren
- zouden bijspijkeren
diversen
- spijker bij!
- spijkert bij!
- bijgespijkerd
- bijspijkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bijspijkeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abbüßen | bijspijkeren; goedmaken; inhalen | compenseren; goedmaken; vergoeden |
aufarbeiten | bijspijkeren; goedmaken; inhalen | consumeren; erop vooruit gaan; gebruiken; jezelf opwerken; opwerken; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verbruiken; vooruitkomen; vorderen |
gutmachen | bijspijkeren; goedmaken; inhalen | bijleggen; compenseren; ding rechtzetten; fiksen; goedmaken; herstellen; maken; rechtstrijken; rechtzetten; repareren; ruzie afsluiten; vergoeden |
sühnen | bijspijkeren; goedmaken; inhalen | bloeden voor; boeten voor; compenseren; goedmaken; vergoeden |