Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Zusammenbringen
|
bijeen voegen
|
bijeenbrenging; verzameling
|
Zusammenfügen
|
bijeen voegen
|
|
verbinden
|
|
verbinden
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aneinanderreihen
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aaneenschakelen; binden; boeien; combineren; een combinatie maken; ketenen; kluisteren; koppelen; samenkoppelen; samenvoegen; verbinden
|
kombinieren
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
combineren; een combinatie maken
|
koppeln
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aaneensluiten; aanhaken; aankoppelen; combineren; een combinatie maken; klieken; koppelen; samenkoppelen; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
|
kuppeln
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aanhaken; aankoppelen; koppelen; samenkoppelen; vasthaken; vastkoppelen; verbinden
|
verbinden
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aan elkaar knopen; aaneenschakelen; bevestigen; knopen; koppelen; onderling verbinden; samenkoppelen; van verband voorzien; verbinden; verbinding maken; zich verbinden; zwachtelen
|
vereinen
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
koppelen; samenkoppelen; verbinden
|
vereinigen
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
bijeen komen; koppelen; samenkomen; samenkoppelen; verbinden
|
verketten
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aaneenschakelen; binden; boeien; ineenvlechten; ketenen; kluisteren; koppelen; samenkoppelen; samenvoegen; verbinden; vervlechten; verweven
|
zusammenfügen
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
aaneenschakelen; combineren; een combinatie maken; fuseren; ineensmelten; koppelen; panorama maken; paren; samenkoppelen; samensmelten; samenvoegen; verbinden; versmelten
|
zusammenlegen
|
bijeen voegen; combineren; samenvoegen
|
bij elkaar leggen; combineren; dubbelvouwen; een combinatie maken; fuseren; ineensmelten; koppelen; samenkoppelen; samensmelten; verbinden; versmelten
|