Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- bezig:
- bezigen:
-
Wiktionary:
- bezig → beschäftigt, fleißig, rührig, geschäftig, emsig, eifrig, tätig
- bezig → dabei, beschäftigt, besetzt
- bezigen → anwenden, gebrauchen, verwenden
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bezig (Nederlands) in het Duits
bezig:
-
bezig (bedrijvig; actief; druk)
beschäftigt; aktiv; geschäftig; fleißig; emsig; eifrig-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
aktiv bijvoeglijk naamwoord
-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
eifrig bijvoeglijk naamwoord
-
-
bezig (arbeidend; actief; bedrijvig; werkzaam; arbeidzaam; werkend)
beschäftigt; wirksam; tätig; berufstätig; geschäftig; fleißig; strebsam-
beschäftigt bijvoeglijk naamwoord
-
wirksam bijvoeglijk naamwoord
-
tätig bijvoeglijk naamwoord
-
berufstätig bijvoeglijk naamwoord
-
geschäftig bijvoeglijk naamwoord
-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
strebsam bijvoeglijk naamwoord
-
-
bezig (nijver; actief; bedrijvig)
fleißig; arbeitsam; betriebsam; emsig-
fleißig bijvoeglijk naamwoord
-
arbeitsam bijvoeglijk naamwoord
-
betriebsam bijvoeglijk naamwoord
-
emsig bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor bezig:
Verwante woorden van "bezig":
Verwante definities voor "bezig":
Wiktionary: bezig
bezig
Cross Translation:
adjective
bezig
-
aan het werken
- bezig → beschäftigt
-
altijd aan het werken, vlijtig
- bezig → fleißig
adjective
-
geschäftig, von Unternehmergeist besessen
-
unentwegt tätig, sich mit etwas beschäftigend
-
unermüdlich, arbeitsam, strebsam
-
fleißig, eifrig
-
strebsam, fleißig
-
ausgelastet durch Tätigkeit
-
handelnd, etwas Praktisches tuend
-
tätig sein: in einem bestimmten Beruf arbeiten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bezig | → dabei | ↔ at it — in the middle of a given activity |
• bezig | → beschäftigt | ↔ busy — doing a great deal |
• bezig | → beschäftigt; besetzt | ↔ busy — engaged |
• bezig | → besetzt; beschäftigt | ↔ occupied — busy |
bezig vorm van bezigen:
Conjugations for bezigen:
o.t.t.
- bezig
- bezigt
- bezigt
- bezigen
- bezigen
- bezigen
o.v.t.
- bezigde
- bezigde
- bezigde
- bezigden
- bezigden
- bezigden
v.t.t.
- heb gebezigd
- hebt gebezigd
- heeft gebezigd
- hebben gebezigd
- hebben gebezigd
- hebben gebezigd
v.v.t.
- had gebezigd
- had gebezigd
- had gebezigd
- hadden gebezigd
- hadden gebezigd
- hadden gebezigd
o.t.t.t.
- zal bezigen
- zult bezigen
- zal bezigen
- zullen bezigen
- zullen bezigen
- zullen bezigen
o.v.t.t.
- zou bezigen
- zou bezigen
- zou bezigen
- zouden bezigen
- zouden bezigen
- zouden bezigen
diversen
- bezig!
- bezigt!
- gebezigd
- bezigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bezigen:
Wiktionary: bezigen
bezigen
verb
-
gebruik maken van iets
- bezigen → anwenden; gebrauchen; verwenden