Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- bewaken:
-
Wiktionary:
- bewaken → bewachen
- bewaken → schützen, begünstigen, beschirmen, protektieren, beschützen, hüten, behüten, bewachen, überwachen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bewaakt (Nederlands) in het Duits
bewaken:
-
bewaken (toezicht houden; surveilleren; toezien)
bewachen; überwachen; patrouillieren; beaufsichtigen; inspizieren-
patrouillieren werkwoord (patrouilliere, patrouillierst, patrouilliert, patrouillierte, patrouilliertet, patrouilliert)
-
beaufsichtigen werkwoord (beaufsichtige, beaufsichtigst, beaufsichtigt, beaufsichtigte, beaufsichtigtet, beaufsichtigt)
-
bewaken (toezien op)
bewachen; beaufsichtigen; aufpassen; hüten; achtgeben-
beaufsichtigen werkwoord (beaufsichtige, beaufsichtigst, beaufsichtigt, beaufsichtigte, beaufsichtigtet, beaufsichtigt)
-
achtgeben werkwoord
-
bewaken (van alarminstallatie voorzien; beschermen; beveiligen)
Conjugations for bewaken:
o.t.t.
- bewaak
- bewaakt
- bewaakt
- bewaken
- bewaken
- bewaken
o.v.t.
- bewaakte
- bewaakte
- bewaakte
- bewaakten
- bewaakten
- bewaakten
v.t.t.
- heb bewaakt
- hebt bewaakt
- heeft bewaakt
- hebben bewaakt
- hebben bewaakt
- hebben bewaakt
v.v.t.
- had bewaakt
- had bewaakt
- had bewaakt
- hadden bewaakt
- hadden bewaakt
- hadden bewaakt
o.t.t.t.
- zal bewaken
- zult bewaken
- zal bewaken
- zullen bewaken
- zullen bewaken
- zullen bewaken
o.v.t.t.
- zou bewaken
- zou bewaken
- zou bewaken
- zouden bewaken
- zouden bewaken
- zouden bewaken
diversen
- bewaak!
- bewaakt!
- bewaakt
- bewakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bewaken:
Verwante definities voor "bewaken":
Wiktionary: bewaken
bewaken
Cross Translation:
verb
-
toezicht houden op de veiligheid van iets of iemand
- bewaken → bewachen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bewaken | → schützen | ↔ guard — To protect from some offence |
• bewaken | → begünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen; hüten; behüten; bewachen; überwachen | ↔ protéger — prendre la défense de quelqu’un, de quelque chose ; prêter secours et appui. |