Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bevlekken (Nederlands) in het Duits
bevlekken:
-
bevlekken (een smet werpen op; ontluisteren)
den Glanz nehmen-
den Glanz nehmen werkwoord (nehme den Glanz, nimmst den Glanz, nimmt den Glanz, nahm den Glanz, nahmet den Glanz, den Glanz genommen)
-
-
bevlekken (bekladden; bevuilen; besmeren; bemorsen)
beklecksen; beschmieren; anschmieren; verläumden; lästern-
anschmieren werkwoord
-
verläumden werkwoord
-
bevlekken (bezoedelen)
-
bevlekken (smetten; vlekken; afgeven)
Conjugations for bevlekken:
o.t.t.
- bevlek
- bevlekt
- bevlekt
- bevlekken
- bevlekken
- bevlekken
o.v.t.
- bevlekte
- bevlekte
- bevlekte
- bevlekten
- bevlekten
- bevlekten
v.t.t.
- heb bevlekt
- hebt bevlekt
- heeft bevlekt
- hebben bevlekt
- hebben bevlekt
- hebben bevlekt
v.v.t.
- had bevlekt
- had bevlekt
- had bevlekt
- hadden bevlekt
- hadden bevlekt
- hadden bevlekt
o.t.t.t.
- zal bevlekken
- zult bevlekken
- zal bevlekken
- zullen bevlekken
- zullen bevlekken
- zullen bevlekken
o.v.t.t.
- zou bevlekken
- zou bevlekken
- zou bevlekken
- zouden bevlekken
- zouden bevlekken
- zouden bevlekken
diversen
- bevlek!
- bevlekt!
- bevlekt
- bevlekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bevlekken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anschmieren | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | aanpraten; aansmeren |
beklecksen | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | kladden; knoeien; morsen; vlekken |
beschmieren | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | besmeuren; kladden; knoeien; morsen; vlekken |
beschmutzen | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | bedoezelen; bevuilen; kladden; knoeien; morsen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |
besudeln | bevlekken; bezoedelen | |
den Glanz nehmen | bevlekken; een smet werpen op; ontluisteren | |
leicht schmutzig werden | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | |
lästern | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | belasteren; beschimpen; honen; kwaadspreken; lasteren; roddelen; smaden; verguizen |
verläumden | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beklecksen | beklad |
Computer vertaling door derden: