Nederlands
Uitgebreide vertaling voor betten (Nederlands) in het Duits
betten:
-
betten (afbetten)
-
betten (afbetten; deppen; bevochtigen)
tupfen; anfeuchten; abtupfen; befeuchten-
anfeuchten werkwoord (feuchte an, feuchtest an, feuchtet an, feuchtete an, feuchtetet an, angefeuchtet)
Conjugations for betten:
o.t.t.
- bet
- bet
- bet
- betten
- betten
- betten
o.v.t.
- bette
- bette
- bette
- betten
- betten
- betten
v.t.t.
- heb gebet
- hebt gebet
- heeft gebet
- hebben gebet
- hebben gebet
- hebben gebet
v.v.t.
- had gebet
- had gebet
- had gebet
- hadden gebet
- hadden gebet
- hadden gebet
o.t.t.t.
- zal betten
- zult betten
- zal betten
- zullen betten
- zullen betten
- zullen betten
o.v.t.t.
- zou betten
- zou betten
- zou betten
- zouden betten
- zouden betten
- zouden betten
diversen
- bet!
- bet!
- gebet
- bettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor betten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abtupfen | afbetten; betten | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abtupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | |
anfeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | bevochtigen; nat maken |
befeuchten | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | bevochtigen; nat maken |
tupfen | afbetten; betten; bevochtigen; deppen | aanroeren; aanstippen; aantippen; even aanraken; tippen |