Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- beschadigen:
-
Wiktionary:
- beschadigen → ramponieren
- beschadigen → beschädigen, schaden, verschlechtern, vermindern, schwächen, schädigen, beeinträchtigen, schmälern, verderben, Schaden zufügen, verletzen, untergraben
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beschadigen (Nederlands) in het Duits
beschadigen:
-
beschadigen (aantasten; bederven; aanvreten)
beschädigen; beeinträchtigen; zertrümmern; zerschlagen; zerbrechen; entzweireißen-
beeinträchtigen werkwoord (beeinträchtige, beeinträchtigst, beeinträchtigt, beeinträchtigte, beeinträchtigtet, beeinträchtigt)
-
zertrümmern werkwoord (zertrümmere, zertrümmerst, zertrümmert, zertrümmerte, zertrümmertet, zertrümmert)
-
entzweireißen werkwoord
-
beschadigen (schaden)
Conjugations for beschadigen:
o.t.t.
- beschadig
- beschadigt
- beschadigt
- beschadigen
- beschadigen
- beschadigen
o.v.t.
- beschadigde
- beschadigde
- beschadigde
- beschadigden
- beschadigden
- beschadigden
v.t.t.
- heb beschadigd
- hebt beschadigd
- heeft beschadigd
- hebben beschadigd
- hebben beschadigd
- hebben beschadigd
v.v.t.
- had beschadigd
- had beschadigd
- had beschadigd
- hadden beschadigd
- hadden beschadigd
- hadden beschadigd
o.t.t.t.
- zal beschadigen
- zult beschadigen
- zal beschadigen
- zullen beschadigen
- zullen beschadigen
- zullen beschadigen
o.v.t.t.
- zou beschadigen
- zou beschadigen
- zou beschadigen
- zouden beschadigen
- zouden beschadigen
- zouden beschadigen
diversen
- beschadig!
- beschadigt!
- beschadigd
- beschadigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
beschadigen (kwetsen)
-
beschadigen
Vertaal Matrix voor beschadigen:
Antoniemen van "beschadigen":
Verwante definities voor "beschadigen":
Wiktionary: beschadigen
beschadigen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beschadigen | → beschädigen | ↔ damage — to make something less intact or even destroy it; to harm or cause destruction |
• beschadigen | → schaden | ↔ harm — cause damage |
• beschadigen | → verschlechtern; vermindern; schwächen; beschädigen; schädigen; beeinträchtigen; schmälern | ↔ impair — have a diminishing effect on |
• beschadigen | → verderben | ↔ mar — to spoil, to damage |
• beschadigen | → beschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden; untergraben | ↔ détériorer — mettre en mauvais état. |
Computer vertaling door derden: