Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bemorsen (Nederlands) in het Duits
bemorsen:
-
bemorsen (bekladden; bevuilen; besmeren; bevlekken)
beklecksen; beschmieren; anschmieren; verläumden; lästern-
anschmieren werkwoord
-
verläumden werkwoord
Conjugations for bemorsen:
o.t.t.
- bemors
- bemorst
- bemorst
- bemorsen
- bemorsen
- bemorsen
o.v.t.
- bemorste
- bemorste
- bemorste
- bemorsten
- bemorsten
- bemorsten
v.t.t.
- heb bemorst
- hebt bemorst
- heeft bemorst
- hebben bemorst
- hebben bemorst
- hebben bemorst
v.v.t.
- had bemorst
- had bemorst
- had bemorst
- hadden bemorst
- hadden bemorst
- hadden bemorst
o.t.t.t.
- zal bemorsen
- zult bemorsen
- zal bemorsen
- zullen bemorsen
- zullen bemorsen
- zullen bemorsen
o.v.t.t.
- zou bemorsen
- zou bemorsen
- zou bemorsen
- zouden bemorsen
- zouden bemorsen
- zouden bemorsen
diversen
- bemors!
- bemorst!
- bemorst
- bemorsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bemorsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anschmieren | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | aanpraten; aansmeren |
beklecksen | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | kladden; knoeien; morsen; vlekken |
beschmieren | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | besmeuren; kladden; knoeien; morsen; vlekken |
lästern | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | belasteren; beschimpen; honen; kwaadspreken; lasteren; roddelen; smaden; verguizen |
verläumden | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beklecksen | beklad |