Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bekoord (Nederlands) in het Duits

bekoord:

bekoord bijvoeglijk naamwoord

  1. bekoord (gecharmeerd)
    entzückt
  2. bekoord (aangetrokken tot)
    angezogen; entzückt

Vertaal Matrix voor bekoord:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angezogen aangetrokken tot; bekoord aangekleed; aangetrokken; gekleed; opgetut; speciaal gekleed
entzückt aangetrokken tot; bekoord; gecharmeerd blij; blijgestemd; blijmoedig; dolblij; geil; heet; hitsig; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; opgewonden; seksueel opgewonden; verblijd; verheugd; vrolijk

bekoord vorm van bekoren:

bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)

  1. bekoren (bevallen)
    betören; verführen; verzaubern; entzücken; bezaubern; bestricken; reizen; verlocken; bestechen; anlocken; verleiten
    • betören werkwoord (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)
    • verführen werkwoord (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • verzaubern werkwoord (verzaubere, verzauberst, verzaubert, verzauberte, verzaubertet, verzaubert)
    • entzücken werkwoord (entzücke, entzückst, entzückt, entzückte, entzücktet, entzückt)
    • bezaubern werkwoord (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • bestricken werkwoord (bestricke, bestrickst, bestrickt, bestrickte, bestricktet, bestrickt)
    • reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • verlocken werkwoord (verlocke, verlockst, verlockt, verlockte, verlocktet, verlockt)
    • bestechen werkwoord (besteche, bestichst, besticht, bestocht, bestochen)
    • anlocken werkwoord
    • verleiten werkwoord (verleite, verleitest, verleitet, verleitete, verleitetet, verleitet)

Conjugations for bekoren:

o.t.t.
  1. bekoor
  2. bekoort
  3. bekoort
  4. bekoren
  5. bekoren
  6. bekoren
o.v.t.
  1. bekoorde
  2. bekoorde
  3. bekoorde
  4. bekoorden
  5. bekoorden
  6. bekoorden
v.t.t.
  1. heb bekoord
  2. hebt bekoord
  3. heeft bekoord
  4. hebben bekoord
  5. hebben bekoord
  6. hebben bekoord
v.v.t.
  1. had bekoord
  2. had bekoord
  3. had bekoord
  4. hadden bekoord
  5. hadden bekoord
  6. hadden bekoord
o.t.t.t.
  1. zal bekoren
  2. zult bekoren
  3. zal bekoren
  4. zullen bekoren
  5. zullen bekoren
  6. zullen bekoren
o.v.t.t.
  1. zou bekoren
  2. zou bekoren
  3. zou bekoren
  4. zouden bekoren
  5. zouden bekoren
  6. zouden bekoren
diversen
  1. bekoor!
  2. bekoort!
  3. bekoord
  4. bekorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bekoren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. bekoren (aantrekken; charmeren)
    Betören
    • Betören [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bekoren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Betören aantrekken; bekoren; charmeren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anlocken bekoren; bevallen
bestechen bekoren; bevallen aanlokken; corrumperen; lokken; meelokken; omkopen; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
bestricken bekoren; bevallen beheksen; betoveren; buitmaken; vangen
betören bekoren; bevallen aanlokken; begoochelen; beheksen; betoveren; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
bezaubern bekoren; bevallen aanlokken; begoochelen; beheksen; betoveren; blij maken; in verrukking brengen; lokken; meelokken; plezieren; verblijden; verheugd; verleiden; verlokken; verrukken; voortlokken; weglokken
entzücken bekoren; bevallen beheksen; betoveren; blij maken; enthousiast raken; in verrukking brengen; in verrukking raken; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken
reizen bekoren; bevallen aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; ophitsen; opkrikken; opwekken; opwinden; pesten; plagen; plezieren; prikkelen; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen; zieken
verführen bekoren; bevallen aanlokken; beheksen; betoveren; blij maken; in verrukking brengen; in vervoering brengen; lokken; meelokken; plezieren; verblijden; verheugd; verleiden; verlokken; verrukken; vervoeren; voortlokken; weglokken
verleiten bekoren; bevallen aanlokken; in vervoering brengen; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; vervoeren; voortlokken; weglokken
verlocken bekoren; bevallen aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
verzaubern bekoren; bevallen beheksen; betoveren; blij maken; in verrukking brengen; omtoveren; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
entzücken verrukken
verlocken verlokken

Wiktionary: bekoren

bekoren
verb
  1. aantrekkingskracht uitoefenen

Cross Translation:
FromToVia
bekoren anmuten; bezaubern; entzücken; verzücken; rauben; berauben; plündern ravirenlever de force, emporter avec violence.
bekoren beschwören; flehen; anziehen solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.
bekoren in Versuchung führen; versuchen tenteressayer, éprouver, mettre en usage quelque moyen pour faire réussir quelque chose.

Computer vertaling door derden: