Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. beklemmen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beklemmen (Nederlands) in het Duits

beklemmen:

beklemmen werkwoord (beklem, beklemt, beklemde, beklemden, beklemd)

  1. beklemmen (benauwen)
    bedrängen; beklemmen
    • bedrängen werkwoord (bedränge, bedrängst, bedrängt, bedrängte, bedrängtet, bedrängt)
    • beklemmen werkwoord (beklemme, beklemmst, beklemmt, beklemmte, beklemmtet, beklemmt)

Conjugations for beklemmen:

o.t.t.
  1. beklem
  2. beklemt
  3. beklemt
  4. beklemmen
  5. beklemmen
  6. beklemmen
o.v.t.
  1. beklemde
  2. beklemde
  3. beklemde
  4. beklemden
  5. beklemden
  6. beklemden
v.t.t.
  1. heb beklemd
  2. hebt beklemd
  3. heeft beklemd
  4. hebben beklemd
  5. hebben beklemd
  6. hebben beklemd
v.v.t.
  1. had beklemd
  2. had beklemd
  3. had beklemd
  4. hadden beklemd
  5. hadden beklemd
  6. hadden beklemd
o.t.t.t.
  1. zal beklemmen
  2. zult beklemmen
  3. zal beklemmen
  4. zullen beklemmen
  5. zullen beklemmen
  6. zullen beklemmen
o.v.t.t.
  1. zou beklemmen
  2. zou beklemmen
  3. zou beklemmen
  4. zouden beklemmen
  5. zouden beklemmen
  6. zouden beklemmen
diversen
  1. beklem!
  2. beklemt!
  3. beklemd
  4. beklemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor beklemmen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedrängen beklemmen; benauwen
beklemmen beklemmen; benauwen

Wiktionary: beklemmen

beklemmen
verb
  1. een bedrukt gevoel geven
beklemmen
verb
  1. (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken