Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beitsen (Nederlands) in het Duits
beitsen:
-
beitsen
Conjugations for beitsen:
o.t.t.
- beits
- beitst
- beitst
- beitsen
- beitsen
- beitsen
o.v.t.
- beitste
- beitste
- beitste
- beitsten
- beitsten
- beitsten
v.t.t.
- heb gebeitst
- hebt gebeitst
- heeft gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
- hebben gebeitst
v.v.t.
- had gebeitst
- had gebeitst
- had gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
- hadden gebeitst
o.t.t.t.
- zal beitsen
- zult beitsen
- zal beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
- zullen beitsen
o.v.t.t.
- zou beitsen
- zou beitsen
- zou beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
- zouden beitsen
diversen
- beits!
- beitst!
- gebeitst
- beitsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beitsen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beizen | beitsen | desinfecteren; inbranden; ontsmetten |
Verwante woorden van "beitsen":
beits:
Vertaal Matrix voor beits:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Beize | beits |