Nederlands

Uitgebreide vertaling voor behaalden (Nederlands) in het Duits

behalen:

behalen werkwoord (behaal, behaalt, behaalde, behaalden, behaald)

  1. behalen (verkrijgen; winnen)
    bekommen; erreichen; erhalten; gewinnen; erzielen; überwinden; schlagen; triumphieren; siegen; holen; erkämpfen; davontragen
    • bekommen werkwoord (bekomme, bekommst, bekommt, bekam, bekamt, bekommen)
    • erreichen werkwoord (erreiche, erreichst, erreicht, erreichte, erreichtet, erreicht)
    • erhalten werkwoord (erhalte, erhältst, erhält, erhielt, erhieltet, erhalten)
    • gewinnen werkwoord (gewinne, gewinnst, gewinnt, gewann, gewannt, gewonnen)
    • erzielen werkwoord (erziele, erzielst, erzielt, erzielte, erzieltet, erzielt)
    • überwinden werkwoord (überwinde, überwindest, überwindet, überwandet, überwunden)
    • schlagen werkwoord (schlage, schlägst, schlägt, schlug, schlugt, geschlagen)
    • triumphieren werkwoord (triumphiere, triumphierst, triumphiert, triumphierte, triumphiertet, triumphiert)
    • siegen werkwoord (siege, siegst, siegt, siegte, siegtet, gesiegt)
    • holen werkwoord (hole, holst, holt, holte, holtet, geholt)
    • erkämpfen werkwoord (erkämpfe, erkämpfst, erkämpft, erkämpfte, erkämpftet, erkämpft)
    • davontragen werkwoord (trage davon, trägst davon, trägt davon, trug davon, trugt davon, davongetragen)

Conjugations for behalen:

o.t.t.
  1. behaal
  2. behaalt
  3. behaalt
  4. behalen
  5. behalen
  6. behalen
o.v.t.
  1. behaalde
  2. behaalde
  3. behaalde
  4. behaalden
  5. behaalden
  6. behaalden
v.t.t.
  1. heb behaald
  2. hebt behaald
  3. heeft behaald
  4. hebben behaald
  5. hebben behaald
  6. hebben behaald
v.v.t.
  1. had behaald
  2. had behaald
  3. had behaald
  4. hadden behaald
  5. hadden behaald
  6. hadden behaald
o.t.t.t.
  1. zal behalen
  2. zult behalen
  3. zal behalen
  4. zullen behalen
  5. zullen behalen
  6. zullen behalen
o.v.t.t.
  1. zou behalen
  2. zou behalen
  3. zou behalen
  4. zouden behalen
  5. zouden behalen
  6. zouden behalen
diversen
  1. behaal!
  2. behaalt!
  3. behaald
  4. behalend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

behalen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. behalen
    Gewinnen
    • Gewinnen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor behalen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gewinnen behalen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekommen behalen; verkrijgen; winnen bekomen; halen; iets bemachtigen; in ontvangst nemen; krijgen; ontvangen; opstrijken; pakken; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven; zich hervinden
davontragen behalen; verkrijgen; winnen afvoeren; bereiken; doordringen; meedragen; omhoogkomen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; opstijgen; opvliegen; penetreren in; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
erhalten behalen; verkrijgen; winnen beschermen; bescherming bieden; beschutten; blijven; conserveren; goed houden; groot houden; handhaven; in ontvangst nemen; innoveren; instandhouden; krijgen; niet veranderen; ontvangen; opstrijken; stand houden; toekomen; toekomen aan; verdiend hebben; verkrijgen; verwerven
erkämpfen behalen; verkrijgen; winnen
erreichen behalen; verkrijgen; winnen bereiken; doen; doordringen; geraken; handelen; lenen; ontlenen; penetreren in; terecht komen; uitrichten; uitvoeren; verrichten
erzielen behalen; verkrijgen; winnen bereiken; binnenbrengen; binnenhalen; doordringen; penetreren in
gewinnen behalen; verkrijgen; winnen binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; gewinnen; iets bemachtigen; opbrengen; opleveren; te pakken krijgen; verkrijgen; winnen; zegevieren
holen behalen; verkrijgen; winnen afhalen en meenemen; distribueren; halen; iets halen; iets ophalen; lenen; ontlenen; ophalen; oppikken; pakken; ronddelen; uitreiken; verdelen
schlagen behalen; verkrijgen; winnen bakkeleien; bekampen; beroeren; bestrijden; beuken; bevechten; bonken; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; duelleren; een klap geven; een opdonder verkopen; een radslag maken; hameren; hard slaan; heien; hengsten; in tweeën houwen; kampen; kleunen; klieven; klinken; kloven; knokken; matten; meppen; raken; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; tokkelen; treffen; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren; vechten
siegen behalen; verkrijgen; winnen de overwinning behalen; gewinnen; triomferen; winnen; zegepralen; zegevieren
triumphieren behalen; verkrijgen; winnen de overwinning behalen; triomferen; winnen; zegepralen; zegevieren
überwinden behalen; verkrijgen; winnen

Wiktionary: behalen

behalen
verb
  1. een diploma of certificaat verwerven
behalen
verb
  1. etwas anvisiert (Angestrebtes) erreichen

Cross Translation:
FromToVia
behalen resultieren; führen; leiten; ausgehen; ausrücken; hinausgehen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen aboutirtoucher par un bout.
behalen kaufen; einkaufen; erwerben; erlangen; aneignen acquérir — Devenir possesseur par le travail, par l’achat, par l’échange, par contrat ou alors par... (Sens général).
behalen treffen; erlangen; erzielen; reichen; erreichen; einholen; heranreichen; sich erstrecken; erwirken; durchsetzen atteindretoucher de loin au moyen d’un projectile.
behalen aneignen; bekommen; erlangen; habhaft werden; sich erwerben; anschaffen; gewinnen; anwerben; erringen gagner — Traductions à trier suivant le sens
behalen erlangen; habhaft werden; sich erwerben; erwerben; anschaffen; gewinnen obtenir — Se faire accorder par tel ou tel moyen une chose que l’on désirer.
behalen gelangen; anlangen; erreichen; ankommen parvenir — Arriver à un point donné à la suite d’un déplacement. (Sens général)
behalen erringen; davontragen; erzielen remporter — Gagner, obtenir

Computer vertaling door derden: