Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
riesig
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
schwer
|
|
groots; grootschalig; reuze
|
sichtbar
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
detecteerbaar/kan worden gevonden; duidelijk; eenduidig; flagrant; ondubbelzinnig; op heterdaad; overduidelijk; te zien; zichtbaar; zienderogen; zo klaar als een klontje; zonneklaar
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ansehnlich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors; substantieel
|
aanzienlijk; adelijk; beroemd; chic; deftig; doorluchtig; eerbaar; eerbiedwekkend; eerzaam; elegant; esthetisch; fier; gedistingeerd; gewichtig; hooggeplaatst; illuster; indrukwekkend; keurig; kies; majestueus; modieuze verfijning; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; respectabel; royaal; sierlijk; smaakvol; statig; stijlvol; trots; verfijnd; verheven; voornaam; vorstelijk; zeer plechtig
|
beachtenswert
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors; substantieel
|
frappant; in het oog lopend; in het oog springend; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; saillant; treffend
|
beachtlich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; substantieel
|
|
bedeutend
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors; substantieel
|
befaamd; eerbiedwekkend; geacht; hooggeplaatst; hooggezeten; important; indrukwekkend; prominent; vooraanstaand; vooraanstaande
|
bemerkenswert
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; mateloos; tomeloos; uitermate
|
beträchtlich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors; substantieel
|
behoorlijk; eerbiedwekkend; indrukwekkend; nogal; redelijk; tamelijk; terdege; wel degelijk
|
erheblich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors; substantieel
|
behoorlijk; eerbiedwekkend; indrukwekkend; nogal; redelijk; tamelijk; terdege; wel degelijk
|
hervorspringend
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
bovenmatig; buitengemeen; buitensporig; extreem; frappant; in het oog lopend; in het oog springend; mateloos; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; saillant; tomeloos; treffend; uitermate
|
merklich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; substantieel
|
te zien; zichtbaar
|
riesig
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
enorm; gaaf; geweldig; gigantisch; groots; heel erg; heel groot; immens; in zeer hoge mate; kolossaal; mieters; onmetelijk; opperbest; reusachtig; reuze; schitterend; tof; weids; zeer groot
|
schwer
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
afgezaagd; agressief; beklemmend; delicaat; dikwijls; ellendig; frequent; geducht; gewelddadig; grof; grofgebouwd; hachelijk; hinderlijk; in hoge mate; knellend; kritiek; langdraadig; langwijlig; lastig; lomp; machtig; massief; meermaals; melig; menigmaal; met een groot gewicht; moeilijk verteerbaar; naar; netelig; niet hol; nijpend; onaangenaam; ongelegen; onplezierig; onverkwikkelijk; penibel; precair; regelmatig; rot; ruw; saai; slecht verteerbaar; smartelijk; storend; vaak; veelvuldig; vervelend; zwaar
|
spürbar
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; substantieel
|
te zien; zichtbaar
|
wesentlich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; substantieel
|
basis; belangrijk; cruciaal; daadwerkelijk; elementair; essentieel; feitelijk; in feite; in werkelijkheid; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; van belang; vereist; werkelijk; wezenlijk
|
ziemlich
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; enorm; flink; fors
|
behoorlijk; behoorlijke; betrekkelijk; eerbiedwekkend; indrukwekkend; nogal; nogal wat; redelijk; redelijke; relatief; tamelijk; tamelijk veel; tamelijke; terdege; vrij veel; vrij wat; wel degelijk
|