Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor baggeren (Nederlands) in het Duits
baggeren:
-
baggeren
-
baggeren
Conjugations for baggeren:
o.t.t.
- bagger
- baggert
- baggert
- baggeren
- baggeren
- baggeren
o.v.t.
- baggerde
- baggerde
- baggerde
- baggerden
- baggerden
- baggerden
v.t.t.
- heb gebaggerd
- hebt gebaggerd
- heeft gebaggerd
- hebben gebaggerd
- hebben gebaggerd
- hebben gebaggerd
v.v.t.
- had gebaggerd
- had gebaggerd
- had gebaggerd
- hadden gebaggerd
- hadden gebaggerd
- hadden gebaggerd
o.t.t.t.
- zal baggeren
- zult baggeren
- zal baggeren
- zullen baggeren
- zullen baggeren
- zullen baggeren
o.v.t.t.
- zou baggeren
- zou baggeren
- zou baggeren
- zouden baggeren
- zouden baggeren
- zouden baggeren
diversen
- bagger!
- baggert!
- gebaggerd
- baggerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor baggeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
baggern | baggeren | aanmodderen; prutsen; rommelen |
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Baggern | baggeren |
Verwante woorden van "baggeren":
bagger:
Vertaal Matrix voor bagger:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Matsch | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | kledder; klodder; kwak; lik |
Schlamm | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik | bezinksel; dik; drab; droesem; grondsop; kledder; klodder; kwak; lik; moer; zetsel |
Schlick | bagger; modder; prut; slib; slijk; slik |