Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afzwaaien (Nederlands) in het Duits
afzwaaien:
-
afzwaaien (demobiliseren)
entlassen; demobilisieren-
demobilisieren werkwoord (demobilisiere, demobilisierst, demobilisiert, demobilisierte, demobilisiertet, demobilisiert)
Conjugations for afzwaaien:
o.t.t.
- zwaai af
- zwaait af
- zwaait af
- zwaaien af
- zwaaien af
- zwaaien af
o.v.t.
- zwaaide af
- zwaaide af
- zwaaide af
- zwaaiden af
- zwaaiden af
- zwaaiden af
v.t.t.
- ben afgezwaaid
- bent afgezwaaid
- is afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
- zijn afgezwaaid
v.v.t.
- was afgezwaaid
- was afgezwaaid
- was afgezwaaid
- waren afgezwaaid
- waren afgezwaaid
- waren afgezwaaid
o.t.t.t.
- zal afzwaaien
- zult afzwaaien
- zal afzwaaien
- zullen afzwaaien
- zullen afzwaaien
- zullen afzwaaien
o.v.t.t.
- zou afzwaaien
- zou afzwaaien
- zou afzwaaien
- zouden afzwaaien
- zouden afzwaaien
- zouden afzwaaien
diversen
- zwaai af!
- zwaait af!
- afgezwaaid
- afzwaaiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afzwaaien:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
demobilisieren | afzwaaien; demobiliseren | |
entlassen | afzwaaien; demobiliseren | aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; amnestie verlenen; banen; bevrijden; congé geven; dwingen ontslag te nemen; emanciperen; eruit gooien; in vrijheid stellen; invrijheidstellen; laten gaan; laten lopen; loslaten; losmaken; niet vasthouden; ontheffen; ontlasten; ontslaan; ontslaan van een verplichting; uitsturen; van de boeien ontdoen; van zijn positie verdrijven; verlossen; verzenden; vrijaf geven; vrijgeven; vrijlaten; vrijmaken; vrijstellen; vrijvechten; wegsturen; wegzenden |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
entlassen | afgedankt |