Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- afzonderen:
-
Wiktionary:
- afzonderen → trennen, absondern, außer Verbindung setzen, isolieren, abteilen, abtrennen, scheiden, abscheiden, separieren, beiseite nehmen, ordnen, sortieren, auswählen
-
Gebruikers suggesties voor afzonderen:
- sondern
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afzonderen (Nederlands) in het Duits
afzonderen:
-
afzonderen (afscheiden; isoleren; afsplitsen)
isolieren; absondern; separieren; abtrennen; trennen; aussondern-
aussondern werkwoord (sondere aus, sonderst aus, sondert aus, sonderte aus, sondertet aus, ausgesondert)
-
afzonderen (apart zetten; isoleren)
zurücklegen; beiseitelegen; auf die Seite legen-
zurücklegen werkwoord (lege zurück, legst zurück, legt zurück, legte zurück, legtet zurück, zurückgelegt)
-
beiseitelegen werkwoord
-
auf die Seite legen werkwoord (lege auf die Seite, legst auf die Seite, legt auf die Seite, legte auf die Seite, legtet auf die Seite, auf die Seite gelegt)
-
-
afzonderen (separeren; scheiden; afscheiden; splitsen; afsplitsen)
-
afzonderen
-
afzonderen (verwijderen; afnemen; ecarteren; weghalen; lichten; verplaatsen; wegnemen; wegdoen; wegbrengen; vervreemden; wegwerken)
entfernen; wegtun; vertreiben; wegschaffen; beseitigen; fortschaffen; fortbringen-
wegschaffen werkwoord (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
-
fortschaffen werkwoord (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
-
fortbringen werkwoord (bringe fort, bringst fort, bringt fort, brachte fort, brachtet fort, fortgebracht)
Conjugations for afzonderen:
o.t.t.
- zonder af
- zondert af
- zondert af
- zonderen af
- zonderen af
- zonderen af
o.v.t.
- zonderde af
- zonderde af
- zonderde af
- zonderden af
- zonderden af
- zonderden af
v.t.t.
- heb afgezonderd
- hebt afgezonderd
- heeft afgezonderd
- hebben afgezonderd
- hebben afgezonderd
- hebben afgezonderd
v.v.t.
- had afgezonderd
- had afgezonderd
- had afgezonderd
- hadden afgezonderd
- hadden afgezonderd
- hadden afgezonderd
o.t.t.t.
- zal afzonderen
- zult afzonderen
- zal afzonderen
- zullen afzonderen
- zullen afzonderen
- zullen afzonderen
o.v.t.t.
- zou afzonderen
- zou afzonderen
- zou afzonderen
- zouden afzonderen
- zouden afzonderen
- zouden afzonderen
diversen
- zonder af!
- zondert af!
- afgezonderd
- afzonderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afzonderen:
Synoniemen voor "afzonderen":
Verwante definities voor "afzonderen":
Wiktionary: afzonderen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afzonderen | → trennen | ↔ abstract — to separate; to disengage |
• afzonderen | → absondern | ↔ sequester — to separate from all external influence |
• afzonderen | → absondern; außer Verbindung setzen; isolieren | ↔ isoler — séparer un lieu ou un objet de ce qui l’entoure. |
• afzonderen | → absondern; abteilen; abtrennen; scheiden; trennen; abscheiden; separieren; beiseite nehmen | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• afzonderen | → ordnen; sortieren; auswählen; absondern; abteilen; abtrennen; scheiden; trennen; abscheiden; separieren; beiseite nehmen | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |