Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afzitten:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afzitten (Nederlands) in het Duits

afzitten:

afzitten werkwoord (zit af, zat af, zaten af, afgezeten)

  1. afzitten (afslijten door erop te zitten)
    abtreten
    • abtreten werkwoord (trete ab, trittst ab, tritt ab, trat ab, tratet ab, abgetreten)

Conjugations for afzitten:

o.t.t.
  1. zit af
  2. zit af
  3. zit af
  4. zitten af
  5. zitten af
  6. zitten af
o.v.t.
  1. zat af
  2. zat af
  3. zat af
  4. zaten af
  5. zaten af
  6. zaten af
v.t.t.
  1. heb afgezeten
  2. hebt afgezeten
  3. heeft afgezeten
  4. hebben afgezeten
  5. hebben afgezeten
  6. hebben afgezeten
v.v.t.
  1. had afgezeten
  2. had afgezeten
  3. had afgezeten
  4. hadden afgezeten
  5. hadden afgezeten
  6. hadden afgezeten
o.t.t.t.
  1. zal afzitten
  2. zult afzitten
  3. zal afzitten
  4. zullen afzitten
  5. zullen afzitten
  6. zullen afzitten
o.v.t.t.
  1. zou afzitten
  2. zou afzitten
  3. zou afzitten
  4. zouden afzitten
  5. zouden afzitten
  6. zouden afzitten
diversen
  1. zit af!
  2. zit af!
  3. afgezeten
  4. afzittende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afzitten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afzitten (uitzitten)
    Absitzen
    • Absitzen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor afzitten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Absitzen afzitten; uitzitten afklimmen; afstijgen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abtreten afslijten door erop te zitten; afzitten afstaan; op de achtergrond treden; overgeven; terugtreden