Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- afwezigheid:
- afwezig:
-
Wiktionary:
- afwezigheid → Abwesenheit
- afwezigheid → Abwesenheit, Fehlen, Absenz, Nichtvorhandensein, Fehler, Manko, Mangel
- afwezig → abwesend
- afwezig → abwesend
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afwezigheid (Nederlands) in het Duits
afwezigheid:
-
de afwezigheid (niet aanwezig zijn; absentie)
die Abwesentheit -
de afwezigheid (verstrooidheid)
Vertaal Matrix voor afwezigheid:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abwesenheit | afwezigheid; verstrooidheid | Niet aanwezig; absentie; ontstentenis; verzuim |
Abwesentheit | absentie; afwezigheid; niet aanwezig zijn | |
Geistesabwesenheit | afwezigheid; verstrooidheid | |
Zerstreutheit | afwezigheid; verstrooidheid | afleiding; distractie |
Verwante woorden van "afwezigheid":
Wiktionary: afwezigheid
afwezigheid
Cross Translation:
noun
-
het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
- afwezigheid → Abwesenheit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afwezigheid | → Abwesenheit | ↔ absence — state of being away |
• afwezigheid | → Fehlen; Abwesenheit | ↔ absence — lack; deficiency; nonexistence |
• afwezigheid | → Absenz; Abwesenheit; Nichtvorhandensein | ↔ absence — Le fait d’être absent. |
• afwezigheid | → Fehlen; Fehler; Manko | ↔ insuffisance — état de ce qui est insuffisant. |
• afwezigheid | → Fehler; Manko; Mangel | ↔ manque — absence, défaut, fait de manquer. |
• afwezigheid | → Fehlen; Fehler; Manko | ↔ privation — perte, absence, manque d’un bien, d’un avantage qu’on avait, ou qu’on devait, qu’on pouvait avoir. |
afwezig:
-
afwezig (gedachteloos; absent)
abwesend; geistesabwesend; gedankenlos; unüberlegt; unbewußt-
abwesend bijvoeglijk naamwoord
-
geistesabwesend bijvoeglijk naamwoord
-
gedankenlos bijvoeglijk naamwoord
-
unüberlegt bijvoeglijk naamwoord
-
unbewußt bijvoeglijk naamwoord
-