Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afsnoepen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afsnoepen (Nederlands) in het Duits

afsnoepen:

afsnoepen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afsnoepen
    Wegschnappen

afsnoepen werkwoord (snoep af, snoept af, snoepte af, snoepten af, afgesnoept)

  1. afsnoepen
    naschen
    • naschen werkwoord (nasche, naschst, nascht, naschte, naschtet, genascht)

Conjugations for afsnoepen:

o.t.t.
  1. snoep af
  2. snoept af
  3. snoept af
  4. snoepen af
  5. snoepen af
  6. snoepen af
o.v.t.
  1. snoepte af
  2. snoepte af
  3. snoepte af
  4. snoepten af
  5. snoepten af
  6. snoepten af
v.t.t.
  1. heb afgesnoept
  2. hebt afgesnoept
  3. heeft afgesnoept
  4. hebben afgesnoept
  5. hebben afgesnoept
  6. hebben afgesnoept
v.v.t.
  1. had afgesnoept
  2. had afgesnoept
  3. had afgesnoept
  4. hadden afgesnoept
  5. hadden afgesnoept
  6. hadden afgesnoept
o.t.t.t.
  1. zal afsnoepen
  2. zult afsnoepen
  3. zal afsnoepen
  4. zullen afsnoepen
  5. zullen afsnoepen
  6. zullen afsnoepen
o.v.t.t.
  1. zou afsnoepen
  2. zou afsnoepen
  3. zou afsnoepen
  4. zouden afsnoepen
  5. zouden afsnoepen
  6. zouden afsnoepen
diversen
  1. snoep af!
  2. snoept af!
  3. afgesnoept
  4. afsnoepende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afsnoepen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Wegschnappen afsnoepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naschen afsnoepen snoepen