Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afschuimen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afschuimen (Nederlands) in het Duits

afschuimen:

afschuimen werkwoord (schuim af, schuimt af, schuimde af, schuimden af, afgeschuimd)

  1. afschuimen (afromen; afspanen)
    abrahmen; abrunden; abschäumen
    • abrahmen werkwoord (rahme ab, rahmst ab, rahmt ab, rahmte ab, rahmtet ab, abgerahmt)
    • abrunden werkwoord (runde ab, rundest ab, rundet ab, rundete ab, rundetet ab, abgerundet)
    • abschäumen werkwoord (schäume ab, schäumst ab, schäumt ab, schäumte ab, schäumtet ab, abgeschäumt)

Conjugations for afschuimen:

o.t.t.
  1. schuim af
  2. schuimt af
  3. schuimt af
  4. schuimen af
  5. schuimen af
  6. schuimen af
o.v.t.
  1. schuimde af
  2. schuimde af
  3. schuimde af
  4. schuimden af
  5. schuimden af
  6. schuimden af
v.t.t.
  1. heb afgeschuimd
  2. hebt afgeschuimd
  3. heeft afgeschuimd
  4. hebben afgeschuimd
  5. hebben afgeschuimd
  6. hebben afgeschuimd
v.v.t.
  1. had afgeschuimd
  2. had afgeschuimd
  3. had afgeschuimd
  4. hadden afgeschuimd
  5. hadden afgeschuimd
  6. hadden afgeschuimd
o.t.t.t.
  1. zal afschuimen
  2. zult afschuimen
  3. zal afschuimen
  4. zullen afschuimen
  5. zullen afschuimen
  6. zullen afschuimen
o.v.t.t.
  1. zou afschuimen
  2. zou afschuimen
  3. zou afschuimen
  4. zouden afschuimen
  5. zouden afschuimen
  6. zouden afschuimen
diversen
  1. schuim af!
  2. schuimt af!
  3. afgeschuimd
  4. afschuimende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschuimen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afschuimen (afromen; afspanen)
    Abschäumen

Vertaal Matrix voor afschuimen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschäumen afromen; afschuimen; afspanen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrahmen afromen; afschuimen; afspanen
abrunden afromen; afschuimen; afspanen
abschäumen afromen; afschuimen; afspanen

Computer vertaling door derden: