Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. afschudden:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afschudden (Nederlands) in het Duits

afschudden:

afschudden werkwoord (schud af, schudt af, schudde af, schudden af, afgeschud)

  1. afschudden
    abschütteln
    • abschütteln werkwoord (schüttele ab, schüttelst ab, schüttelt ab, schüttelte ab, schütteltet ab, abgeschüttelt)

Conjugations for afschudden:

o.t.t.
  1. schud af
  2. schudt af
  3. schudt af
  4. schudden af
  5. schudden af
  6. schudden af
o.v.t.
  1. schudde af
  2. schudde af
  3. schudde af
  4. schudden af
  5. schudden af
  6. schudden af
v.t.t.
  1. heb afgeschud
  2. hebt afgeschud
  3. heeft afgeschud
  4. hebben afgeschud
  5. hebben afgeschud
  6. hebben afgeschud
v.v.t.
  1. had afgeschud
  2. had afgeschud
  3. had afgeschud
  4. hadden afgeschud
  5. hadden afgeschud
  6. hadden afgeschud
o.t.t.t.
  1. zal afschudden
  2. zult afschudden
  3. zal afschudden
  4. zullen afschudden
  5. zullen afschudden
  6. zullen afschudden
o.v.t.t.
  1. zou afschudden
  2. zou afschudden
  3. zou afschudden
  4. zouden afschudden
  5. zouden afschudden
  6. zouden afschudden
diversen
  1. schud af!
  2. schudt af!
  3. afgeschud
  4. afschuddende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afschudden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afschudden
    Abschütteln

Vertaal Matrix voor afschudden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschütteln afschudden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abschütteln afschudden