Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. aflevering:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aflevering (Nederlands) in het Duits

aflevering:

aflevering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de aflevering (levering; zending; uitlevering; leverantie)
    die Lieferung; die Ablieferung; die Sendung; die Auslieferung; der Versand; die Versandung; die Versendung; die Beförderung; die Einschickung
  2. de aflevering (uitlevering; overdracht; afstaan)
    die Ablieferung; die Lieferung; Liefern
  3. de aflevering (editie; uitgave)
    die Ausgabe; die Folge; die Fassung; die Version
    • Ausgabe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Folge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fassung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Version [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. de aflevering (afleveren; afgeven)
    Abgeben; Ablieferen

Vertaal Matrix voor aflevering:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abgeben afgeven; afleveren; aflevering opgave van de strijd; overgeven
Ablieferen afgeven; afleveren; aflevering
Ablieferung aflevering; afstaan; leverantie; levering; overdracht; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering; oplevering; overhandiging
Ausgabe aflevering; editie; uitgave afgifte; band; besteding; boekdeel; deel; editie; episode; gelduitgave; geluidsniveau; overhandiging; uitdeling; uitgaaf; uitgave; uitgaven; uitgifte; uitreiking; verstrekking; volume
Auslieferung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering; uitlevering
Beförderung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bevordering in een loopbaan; bezorging; geleverde; leverantie; levering
Einschickung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering
Fassung aflevering; editie; uitgave brilmontuur; fitting; juweel zetting; montuur; zetting
Folge aflevering; editie; uitgave aaneenschakeling; consequentie; cyclus; episode; gehoor; gevolg; gevolg geven aan; hofhouding; keten; opvolging; reeks; rij; sequens; sequentie; serie; successie; uitvloeisel; voortvloeisel
Liefern aflevering; afstaan; overdracht; uitlevering
Lieferung aflevering; afstaan; leverantie; levering; overdracht; uitlevering; zending afgifte; bestelling; bezorging; geleverde; leverantie; leveren; levering; oplevering; overhandiging
Sendung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; het zenden; leverantie; levering; missie; programma; radio; radio-uitzending; radioprogramma; roeping; toezending; uitzending; verzending; zending; zending met speciale opdracht
Versand aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering
Versandung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering; verzanding
Versendung aflevering; leverantie; levering; uitlevering; zending afgifte; bezorging; geleverde; leverantie; levering; verzending
Version aflevering; editie; uitgave lezing; versie

Wiktionary: aflevering

aflevering
noun
  1. elk onderdeel van een tv-serie dat op regelmatige tijden wordt uitgebracht of uitgezonden
aflevering
noun
  1. einzelne Nummer einer Zeitschrift

Cross Translation:
FromToVia
aflevering Episode; Folge episode — installment of a drama told in parts
aflevering Folge installment — part of a serial