Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- afgesleten:
- afslijten:
-
Wiktionary:
- afslijten → abschleifen, abscheuern, verschleißen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgesleten (Nederlands) in het Duits
afgesleten:
-
afgesleten
abgegriffen; abgenutzt; abgewetzt-
abgegriffen bijvoeglijk naamwoord
-
abgenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
abgewetzt bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor afgesleten:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abgegriffen | afgesleten | beduimeld |
abgenutzt | afgesleten | afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; uitgeleefd; versleten; vervallen |
abgewetzt | afgesleten | afgeslepen; doorgesleten; uitgesleten |
afslijten:
-
afslijten
Conjugations for afslijten:
o.t.t.
- slijt af
- slijt af
- slijt af
- slijten af
- slijten af
- slijten af
o.v.t.
- sleet af
- sleet af
- sleet af
- sleten af
- sleten af
- sleten af
v.t.t.
- ben afgesleten
- bent afgesleten
- is afgesleten
- zijn afgesleten
- zijn afgesleten
- zijn afgesleten
v.v.t.
- was afgesleten
- was afgesleten
- was afgesleten
- waren afgesleten
- waren afgesleten
- waren afgesleten
o.t.t.t.
- zal afslijten
- zult afslijten
- zal afslijten
- zullen afslijten
- zullen afslijten
- zullen afslijten
o.v.t.t.
- zou afslijten
- zou afslijten
- zou afslijten
- zouden afslijten
- zouden afslijten
- zouden afslijten
diversen
- slijt af!
- slijt af!
- afgesleten
- afslijtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afslijten
Vertaal Matrix voor afslijten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abnutzen | afslijten | slijten; verslijten |
Verschleißen | afslijten | slijten; verslijten |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abnutzen | afslijten | afdragen; slijten; verslijten; verteren; wegslijten |
Wiktionary: afslijten
afslijten
verb
-
in een proces van slijtage verliezen
- afslijten → abschleifen; abscheuern; verschleißen