Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanstaande (Nederlands) in het Duits

aanstaande:

aanstaande bijvoeglijk naamwoord

  1. aanstaande (eerstvolgend)
    nächste; nachfolgeende; folgende

aanstaande [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de aanstaande (verloofde)
    der Verlobte; der Zukünftige

Vertaal Matrix voor aanstaande:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Verlobte aanstaande; verloofde verloofde
Zukünftige aanstaande; verloofde
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
folgende aanstaande; eerstvolgend navolgend; onderstaande; volgende
nachfolgeende aanstaande; eerstvolgend
nächste aanstaande; eerstvolgend

aanstaan:

aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)

  1. aanstaan (goeddunken; believen)
    gefallen; belustigen; belieben; unterhalten; amüsieren; gutdünken; ergötzen
    • gefallen werkwoord (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • belustigen werkwoord (belustige, belustigst, belustigt, belustigte, belustigtet, belustigt)
    • belieben werkwoord (beliebe, beliebst, beliebt, beliebte, beliebtet, beliebt)
    • unterhalten werkwoord (unterhalte, unterhälst, unterhält, unterhielt, unterhieltet, unterhalten)
    • amüsieren werkwoord (amüsiere, amüsierst, amüsiert, amüsierte, amüsiertet, amüsiert)
    • gutdünken werkwoord
    • ergötzen werkwoord (ergötze, ergötzt, ergötzte, ergötztet, ergötzt)
  2. aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
    gefallen
    • gefallen werkwoord (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
  3. aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
    gefallen; passen
    • gefallen werkwoord (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • passen werkwoord (paße, paßest, paßt, paßte, paßtet, gepaßt)
  4. aanstaan (in werking zijn)
    in Wirkung sein; gefallen; passen; schmecken
    • in Wirkung sein werkwoord
    • gefallen werkwoord (gefalle, gefällst, gefällt, gefiel, gefielt, gefallen)
    • passen werkwoord (paße, paßest, paßt, paßte, paßtet, gepaßt)
    • schmecken werkwoord (schmecke, schmeckst, schmeckt, schmeckte, schmecktet, geschmeckt)

Conjugations for aanstaan:

o.t.t.
  1. sta aan
  2. staat aan
  3. staat aan
  4. staan aan
  5. staan aan
  6. staan aan
o.v.t.
  1. stond aan
  2. stond aan
  3. stond aan
  4. stonden aan
  5. stonden aan
  6. stonden aan
v.t.t.
  1. heb aangestaan
  2. hebt aangestaan
  3. heeft aangestaan
  4. hebben aangestaan
  5. hebben aangestaan
  6. hebben aangestaan
v.v.t.
  1. had aangestaan
  2. had aangestaan
  3. had aangestaan
  4. hadden aangestaan
  5. hadden aangestaan
  6. hadden aangestaan
o.t.t.t.
  1. zal aanstaan
  2. zult aanstaan
  3. zal aanstaan
  4. zullen aanstaan
  5. zullen aanstaan
  6. zullen aanstaan
o.v.t.t.
  1. zou aanstaan
  2. zou aanstaan
  3. zou aanstaan
  4. zouden aanstaan
  5. zouden aanstaan
  6. zouden aanstaan
diversen
  1. sta aan!
  2. staat aan!
  3. aangestaan
  4. aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanstaan:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amüsieren aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezig houden; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; vermaken
belieben aanstaan; believen; goeddunken
belustigen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van
ergötzen aanstaan; believen; goeddunken amuseren; genieten; genot hebben van; vergapen aan; verlustigen
gefallen aanstaan; behagen; believen; bevallen; conveniëren; gelieven; goeddunken; in werking zijn; plezieren; prettig vinden aangenaam aandoen; bevallen; blij maken; conveniëren; deugen; geschikt zijn; goeddoen; iemand een genoegen doen; iemand plezieren; in verrukking brengen; passen; passend zijn; plezieren; uitkomen; verblijden; verheugd; verrukken
gutdünken aanstaan; believen; goeddunken
in Wirkung sein aanstaan; in werking zijn
passen aanstaan; bevallen; conveniëren; in werking zijn; prettig vinden aftellen; betamen; bijpassen; conveniëren; correct zijn; deugen; geld afpassen; gelegen komen; geschikt zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; passen; passend zijn; schikken; uitkomen
schmecken aanstaan; in werking zijn conveniëren; deugen; geschikt zijn; passen; passend zijn; proeven; smaken; uitkomen
unterhalten aanstaan; believen; goeddunken amuseren; bezet zijn; bezig houden; financieel steunen; genieten; genot hebben van; iemand amuseren; in gesprek zijn; onderhouden; vermaken; zich bezighouden met
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unterhalten onderhouden; verzorgd

Wiktionary: aanstaan


Cross Translation:
FromToVia
aanstaan gefallen plaire — Agréer, être agréable (Sens général)

Verwante vertalingen van aanstaande