Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
baggern
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
baggeren
|
basteln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
fröbelen; handwerken; knutselen; prutsen; sleutelen
|
einenWirbelschlagen
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
de trom roeren; roffelen; trommelen
|
fummeln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
aanklooien; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; klooien; rotzooien
|
herumdoktern
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
broddelen; frommelen; prutsen
|
herumfingern
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
broddelen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; prutsen
|
herumpfuschen
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
aanrommelen; aanrotzooien; broddelen; knoeien; prutsen; rotzooien; scharrelen
|
pfuschen
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
aanklooien; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; modderen; prutsen; rotzooien; stuntelen
|
rasseln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
de trom roeren; kletteren; rammelen; reutelen; rochelen; roffelen; trommelen
|
rauhabhobeln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
|
stümpern
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
aanklooien; broddelen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; prutsen; rotzooien; stuntelen
|
trommeln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
de trom roeren; roffelen; trommelen
|
wirbeln
|
aanmodderen; prutsen; rommelen
|
de trom roeren; draaien; dwarrelen; kolken; naar beneden zweven; roffelen; ronddraaien; rondtollen; tollen; trommelen; wervelen; wielen; zwieren
|