Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. aankleven:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aankleven (Nederlands) in het Duits

aankleven:

aankleven werkwoord (kleef aan, kleeft aan, kleefde aan, kleefden aan, aangekleefd)

  1. aankleven
    kleben; ankleben; leimen; anleimen; festkleben
    • kleben werkwoord (klebe, klebst, klebt, klebte, klebtet, geklebt)
    • ankleben werkwoord (klebe an, klebst an, klebt an, klebte an, klebtet an, angeklebt)
    • leimen werkwoord (leime, leimst, leimt, leimte, leimtet, geleimt)
    • anleimen werkwoord (leime an, leimst an, leimt an, leimte an, leimtet an, angeleimt)
    • festkleben werkwoord (klebe fest, klebst fest, klebt fest, klebte fest, klebtet fest, festgeklebt)

Conjugations for aankleven:

o.t.t.
  1. kleef aan
  2. kleeft aan
  3. kleeft aan
  4. kleven aan
  5. kleven aan
  6. kleven aan
o.v.t.
  1. kleefde aan
  2. kleefde aan
  3. kleefde aan
  4. kleefden aan
  5. kleefden aan
  6. kleefden aan
v.t.t.
  1. heb aangekleefd
  2. hebt aangekleefd
  3. heeft aangekleefd
  4. hebben aangekleefd
  5. hebben aangekleefd
  6. hebben aangekleefd
v.v.t.
  1. had aangekleefd
  2. had aangekleefd
  3. had aangekleefd
  4. hadden aangekleefd
  5. hadden aangekleefd
  6. hadden aangekleefd
o.t.t.t.
  1. zal aankleven
  2. zult aankleven
  3. zal aankleven
  4. zullen aankleven
  5. zullen aankleven
  6. zullen aankleven
o.v.t.t.
  1. zou aankleven
  2. zou aankleven
  3. zou aankleven
  4. zouden aankleven
  5. zouden aankleven
  6. zouden aankleven
diversen
  1. kleef aan!
  2. kleeft aan!
  3. aangekleefd
  4. aanklevende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aankleven:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ankleben aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanlijmen; hechten; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
anleimen aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
festkleben aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanlijmen; hechten; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
kleben aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken
leimen aankleven aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; aanlijmen; iets vastkleven; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen; vastplakken