Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- aangroei:
- aangroeien:
-
Wiktionary:
- aangroei → Zuwachs, Zunahme
- aangroei → Anwuchs, Vermehrung, Zunahme, Steigerung, Vergrößerung, Wuchs, Zuwachs, Wachstum
- aangroeien → vermehren, zunehmen
- aangroeien → dicker machen, dick werden, dicker werden, sich verdicken, verdoppeln
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aangroei (Nederlands) in het Duits
aangroei:
-
de aangroei (uitdijing; uitdijen; aanwas)
-
de aangroei (toename; verhoging; vermedevuldigen; toeneming; stijging; aanwinst; uitbreiding; groter worden; groei; expansie; vermeerdering; aanwas; versterking)
Vertaal Matrix voor aangroei:
Wiktionary: aangroei
aangroei
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aangroei | → Anwuchs; Vermehrung; Zunahme; Steigerung; Vergrößerung; Wuchs; Zuwachs; Wachstum | ↔ accroissement — action de croitre, de se développer. |
• aangroei | → Anwuchs; Vermehrung; Wuchs; Zunahme; Zuwachs | ↔ développement — action de développer, de se développer ou résultat de cette action, au propre et au figuré. |
aangroei vorm van aangroeien:
-
aangroeien (zich vermeerderen)
anwachsen; sich vermehren-
sich vermehren werkwoord (vermehre mich, vermehrst dich, vermehrt sich, vermehrte sich, vermehrtet euch, sich vermehrt)
-
aangroeien (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aanzwellen; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
zunehmen; vergrößern; steigern; ansteigen; vermehren; ausbreiten; anschwellen; ausdehnen; ausweiten; aufstocken-
ausbreiten werkwoord (breite aus, breitest aus, breitet aus, breitete aus, breitetet aus, ausgebreitet)
-
anschwellen werkwoord (schwelle an, schwellst an, schwellt an, schwellte an, schwelltet an, angeschwellt)
Conjugations for aangroeien:
o.t.t.
- groei aan
- groeit aan
- groeit aan
- groeien aan
- groeien aan
- groeien aan
o.v.t.
- groeide aan
- groeide aan
- groeide aan
- groeiden aan
- groeiden aan
- groeiden aan
v.t.t.
- ben aangegroeid
- bent aangegroeid
- is aangegroeid
- zijn aangegroeid
- zijn aangegroeid
- zijn aangegroeid
v.v.t.
- was aangegroeid
- was aangegroeid
- was aangegroeid
- waren aangegroeid
- waren aangegroeid
- waren aangegroeid
o.t.t.t.
- zal aangroeien
- zult aangroeien
- zal aangroeien
- zullen aangroeien
- zullen aangroeien
- zullen aangroeien
o.v.t.t.
- zou aangroeien
- zou aangroeien
- zou aangroeien
- zouden aangroeien
- zouden aangroeien
- zouden aangroeien
diversen
- groei aan!
- groeit aan!
- aangegroeid
- aangroeiende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aangroeien:
Wiktionary: aangroeien
aangroeien
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aangroeien | → dicker machen; dick werden; dicker werden; sich verdicken | ↔ grossir — rendre gros, plus ample, plus volumineux. |
• aangroeien | → verdoppeln | ↔ redoubler — Traductions à trier suivant le sens |