Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- waar:
- waren:
-
Wiktionary:
- waar → Gut, Ware
- waar → wahr, wahrheitsgemäß
- waar → wo
- waar → Güter, Ware, Obst und Gemüse, wahr, wirklich, Sachen, Kram, echt, wo, woher, wohin, Wo, wo auch immer, Ding, Sache, Etwas, Produkt, Mittel, Werkzeug, Einnahme, Erlös, Ertrag, recht, wahrhaft, real, im Recht, rechthabend
- waren → umgehen
- waren → umgehen, Obst und Gemüse, bummeln, herumschweifen, irren, streifen, umherstreifen, vagieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor waar (Nederlands) in het Duits
waar:
-
de waar (voorwerpen; artikelen; koopwaar)
-
de waar (koopwaar; handelswaar; nering; koophandel; handel; klandizie)
-
de waar (spullen; dingen; zaakjes; zaken; goedje)
-
de waar (koopwaar; handelswaar; waren; goederen)
-
waar (kloppend; juist; precies; uitgerekend)
-
waar (waarachtig; werkelijk)
-
waar (heus; effectief; reëel; werkelijk; metterdaad; warempel; echt; waarachtig)
wahr; wirklich; echt; wahrhaftig; das stimmt; ehrlich-
wahr bijvoeglijk naamwoord
-
wirklich bijvoeglijk naamwoord
-
echt bijvoeglijk naamwoord
-
wahrhaftig bijvoeglijk naamwoord
-
das stimmt bijvoeglijk naamwoord
-
ehrlich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor waar:
Verwante woorden van "waar":
Synoniemen voor "waar":
Verwante definities voor "waar":
Wiktionary: waar
waar
waar
Cross Translation:
noun
adjective
-
der Wahrheit entsprechend; nicht gelogen oder erfunden; sich auf eine Tatsache beziehend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waar | → Güter; Ware | ↔ goods — that which is produced, traded, bought or sold |
• waar | → Obst und Gemüse | ↔ produce — harvested agricultural goods collectively |
• waar | → wahr; wirklich | ↔ real — that can be characterized as a confirmation of truth |
• waar | → Sachen; Kram | ↔ stuff — miscellaneous items; things |
• waar | → wahr; echt | ↔ true — concurring with a given set of facts |
• waar | → wahr | ↔ true — A state in Boolean logic that indicates an affirmative or positive result |
• waar | → wahr | ↔ true — Legitimate |
• waar | → wo; woher | ↔ where — at or in which place |
• waar | → wo; wohin; woher | ↔ where — at what place; to what place; from what place |
• waar | → wo | ↔ where — the place in which |
• waar | → Wo | ↔ where — the place in which something happens |
• waar | → wo auch immer | ↔ wherever — in any place, anywhere |
• waar | → Ware | ↔ marchandise — Ce qui se vendre, se débiter, soit en gros, soit en détail, dans les boutiques, magasins, foires, marchés, etc. |
• waar | → Ding; Sache; Etwas; Produkt; Mittel; Werkzeug; Einnahme; Erlös; Ertrag | ↔ produit — résultat créatif de l’activité humaine. |
• waar | → echt; recht; wahr; wahrhaft; real; wirklich | ↔ réel — véritable, effectif, vrai, sans fiction ni figure. |
• waar | → wahr; echt; recht; wahrhaft; im Recht; rechthabend | ↔ vrai — Qui est conforme à la vérité, à ce qui est réellement. |
waar vorm van waren:
-
de waren (koopwaar; handelswaar; goederen; waar)
-
waren (ronddwalen; dolen)
Conjugations for waren:
o.t.t.
- waar
- waart
- waart
- waren
- waren
- waren
o.v.t.
- waarde
- waarde
- waarde
- waarden
- waarden
- waarden
v.t.t.
- heb gewaard
- hebt gewaard
- heeft gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
- hebben gewaard
v.v.t.
- had gewaard
- had gewaard
- had gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
- hadden gewaard
o.t.t.t.
- zal waren
- zult waren
- zal waren
- zullen waren
- zullen waren
- zullen waren
o.v.t.t.
- zou waren
- zou waren
- zou waren
- zouden waren
- zouden waren
- zouden waren
diversen
- waar!
- waart!
- gewaard
- waardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor waren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Güter | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | bezittingen; dingen; eigendommen; goederen; goedje; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar; onroerende goederen; onroerende zaken; spullen; vastgoed; verbruiksgoederen; waar; zaakjes; zaken |
Handelsware | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikelen; goederen; handel; handelsartikel; handelsgoederen; handelsproduct; handelswaar; klandizie; koophandel; koopmansgoederen; koopwaar; nering; verbruiksgoederen; voorwerpen; waar |
Ware | goederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren | artikel; basisproduct; ding; goed; goederen; handelsgoederen; handelswaar; item; koopwaar; object; product; verbruiksgoederen; voorwerp; zaak |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
herumirren | dolen; ronddwalen; waren | omzwerven; zwerven |
irren | dolen; ronddwalen; waren | afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; omzwerven; stranden; verkeerd lopen; zwerven |
Verwante woorden van "waren":
Wiktionary: waren
waren
Cross Translation:
verb
waren
-
ronddwalen
- waren → umgehen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• waren | → Obst und Gemüse | ↔ produce — harvested agricultural goods collectively |
• waren | → bummeln; herumschweifen; irren; streifen; umherstreifen; vagieren | ↔ errer — vaguer de côté et d’autre, aller çà et là. |
• waren | → bummeln; herumschweifen; irren; streifen; umherstreifen; vagieren | ↔ vaguer — errer çà et là, aller de côté et d’autre à l’aventure. |