Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- volhardend:
- volharden:
-
Wiktionary:
- volhardend → ausdauernd, hartnäckig, beharrlich
- volharden → beharren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor volhardend (Nederlands) in het Duits
volhardend:
-
volhardend (onwrikbaar; standvastig; vasthoudend; onwankelbaar; pal)
standhaft; sicher; beständig; beharrlich; eisern; ausdauernd; hartnäckig; unerschütterlich-
standhaft bijvoeglijk naamwoord
-
sicher bijvoeglijk naamwoord
-
beständig bijvoeglijk naamwoord
-
beharrlich bijvoeglijk naamwoord
-
eisern bijvoeglijk naamwoord
-
ausdauernd bijvoeglijk naamwoord
-
hartnäckig bijvoeglijk naamwoord
-
unerschütterlich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor volhardend:
Wiktionary: volhardend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• volhardend | → ausdauernd; hartnäckig; beharrlich | ↔ persistent — refusing to give up |
volharden:
-
volharden (volhouden; doorzetten; standhouden; doorgaan)
Conjugations for volharden:
o.t.t.
- volhard
- volhardt
- volhardt
- volharden
- volharden
- volharden
o.v.t.
- volhardde
- volhardde
- volhardde
- volhardden
- volhardden
- volhardden
v.t.t.
- heb volhard
- hebt volhard
- heeft volhard
- hebben volhard
- hebben volhard
- hebben volhard
v.v.t.
- had volhard
- had volhard
- had volhard
- hadden volhard
- hadden volhard
- hadden volhard
o.t.t.t.
- zal volharden
- zult volharden
- zal volharden
- zullen volharden
- zullen volharden
- zullen volharden
o.v.t.t.
- zou volharden
- zou volharden
- zou volharden
- zouden volharden
- zouden volharden
- zouden volharden
diversen
- volhard!
- volhardt!
- volhard
- volhardend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor volharden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
andauern | doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden | aanhouden; continueren; doorgaan; verdergaan; vervolgen; voortbestaan; voortduren; voortgaan; voortzetten |
anhalten | doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden | aanhouden; beslissen; besluiten; halt houden; onderbreken; ophouden; remmen; stoppen; stopzetten; tegenhouden; temporiseren; tot staan brengen; vertragen; voortbestaan; voortduren |
ausharren | doorgaan; doorzetten; standhouden; volharden; volhouden | doorleven; doorstaan; dragen; dulden; harden; standhouden; uithouden; uitzingen; velen; verdragen; verduren; verteren; volhouden; zich staande houden |