Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. vermageren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vermageren (Nederlands) in het Duits

vermageren:

vermageren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vermageren (afvallen; uitmergelen; afslanken; vermagering)
    die Abmagerung; Abmagern

vermageren werkwoord (vermager, vermagert, vermagerde, vermagerden, vermagerd)

  1. vermageren (afvallen)
    abmagern
    • abmagern werkwoord (magere ab, magerst ab, magert ab, magerte ab, magertet ab, abgemagert)

Conjugations for vermageren:

o.t.t.
  1. vermager
  2. vermagert
  3. vermagert
  4. vermageren
  5. vermageren
  6. vermageren
o.v.t.
  1. vermagerde
  2. vermagerde
  3. vermagerde
  4. vermagerden
  5. vermagerden
  6. vermagerden
v.t.t.
  1. ben vermagerd
  2. bent vermagerd
  3. is vermagerd
  4. zijn vermagerd
  5. zijn vermagerd
  6. zijn vermagerd
v.v.t.
  1. was vermagerd
  2. was vermagerd
  3. was vermagerd
  4. waren vermagerd
  5. waren vermagerd
  6. waren vermagerd
o.t.t.t.
  1. zal vermageren
  2. zult vermageren
  3. zal vermageren
  4. zullen vermageren
  5. zullen vermageren
  6. zullen vermageren
o.v.t.t.
  1. zou vermageren
  2. zou vermageren
  3. zou vermageren
  4. zouden vermageren
  5. zouden vermageren
  6. zouden vermageren
diversen
  1. vermager!
  2. vermagert!
  3. vermagerd
  4. vermagerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vermageren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abmagern afslanken; afvallen; uitmergelen; vermageren; vermagering
Abmagerung afslanken; afvallen; uitmergelen; vermageren; vermagering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abmagern afvallen; vermageren

Wiktionary: vermageren

vermageren
verb
  1. aan lichaamsgewicht verliezen