Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. uitbreken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitbreken (Nederlands) in het Duits

uitbreken:

uitbreken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitbreken (ontsnapping; uitbraak; ontvluchting)
    der Ausbruch; die Flucht; Entkommen; Entwischen

Vertaal Matrix voor uitbreken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ausbruch ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken emotionele uitval; losbarsting; ontlading; plotselinge uitbarsting; uitbarsten; uitbarsting; uitval
Entkommen ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
Entwischen ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken
Flucht ontsnapping; ontvluchting; uitbraak; uitbreken

Wiktionary: uitbreken

uitbreken
verb
  1. zichzelf bevrijden uit gevangenschap
  2. plotseling beginnen van een oorlog, ramp, ziekte e.d
  3. het verwijderen van een deel van een gebouw, zoals een muur of een vloer