Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pik (Nederlands) in het Duits

pik:

pik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pik (penis; roede; piemel; lul; lid)
    der Penis; der Schwanz; der Pimmel; die Rute
    • Penis [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schwanz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pimmel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Rute [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Penis lid; lul; penis; piemel; pik; roede
Pimmel lid; lul; penis; piemel; pik; roede
Rute lid; lul; penis; piemel; pik; roede
Schwanz lid; lul; penis; piemel; pik; roede staarteinden

Verwante woorden van "pik":


Verwante definities voor "pik":

  1. penis, lul1
    • de jongens lieten hun pik aan elkaar zien1

Wiktionary: pik

pik
noun
  1. informeel|nld geslachtsdeel van de man, penis
pik
noun
  1. braunschwarze, dicke, fette, klumpige, hässlich schwarze, ölig-klebrige Flüssigkeit von scharfem Geruch, entsteht durch trockenes Erhitzen organischer Stoffe (z.B. Kohle) unter Luftabschluss
  2. umgangssprachlich, derb: Penis
  3. (umgangssprachlich): männliches Glied
  4. eine männliche Person (Dieser Begriff kann sowohl eine positive als auch eine negative Konnotation tragen je nach Eigenschaft der Männlichkeit, die angesprochen wird.)

Cross Translation:
FromToVia
pik Schwanz; Schlange cock — slang for penis
pik Schwanz dick — colloquial: penis
pik Pimmel prick — (slang) a penis
pik Penis pénis — anatomie|fr organe mâle de copulation et de miction chez les mammifères, certains oiseaux ou d’autres animaux.

pikken:

pikken werkwoord (pik, pikt, pikte, pikten, gepikt)

  1. pikken (inpikken; ontfutselen; aftroggelen; )
    abhandenmachen; einstecken
    • abhandenmachen werkwoord
    • einstecken werkwoord (stecke ein, steckst ein, steckt ein, steckte ein, stecktet ein, eingesteckt)
  2. pikken (stelen; verdonkeremanen; ontnemen; )
    stehlen; klauen; abhandenmachen; rauben; wegnehmen; entwenden; hinterziehen; wegschnappen; veruntreuen
    • stehlen werkwoord (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen werkwoord (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • abhandenmachen werkwoord
    • rauben werkwoord (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • wegnehmen werkwoord (nehme weg, nimmst weg, nimmt weg, nahm weg, nahmt weg, weggenommen)
    • entwenden werkwoord (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • hinterziehen werkwoord (ziehe hinter, ziehst hinter, zieht hinter, zog hinter, zogt hinter, hintergezogen)
    • wegschnappen werkwoord (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • veruntreuen werkwoord (veruntreue, veruntreust, veruntreut, veruntreute, veruntreutet, veruntreut)
  3. pikken (wegkapen; grissen; grijpen; )
    klemmen; grapschen; krallen; wegkappern
    • klemmen werkwoord (klemme, klemmst, klemmt, klemmte, klemmtet, geklemmt)
    • grapschen werkwoord (grapsche, grapschst, grapscht, grapschte, grapschtet, gegrapscht)
    • krallen werkwoord (kralle, krallst, krallt, krallte, kralltet, gekrallt)
    • wegkappern werkwoord
  4. pikken (ontvreemden; stelen; jatten; )
    stehlen; klauen; wegschnappen; rauben
    • stehlen werkwoord (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen werkwoord (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • wegschnappen werkwoord (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • rauben werkwoord (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
  5. pikken (stelen; verduisteren; wegpikken; )
    stehlen; klauen; entwenden; hinterziehen; rauben; wegschnappen; verheimlichen; sich aneignen; zurückbehalten; zurückhalten; unterschlagen; verhehlen; veruntreuen
    • stehlen werkwoord (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)
    • klauen werkwoord (klaue, klaust, klaut, klaute, klautet, geklaut)
    • entwenden werkwoord (entwende, entwendest, entwendet, entwendete, entwendetet, entwendet)
    • hinterziehen werkwoord (ziehe hinter, ziehst hinter, zieht hinter, zog hinter, zogt hinter, hintergezogen)
    • rauben werkwoord (raube, raubst, raubt, raubte, raubtet, geraub)
    • wegschnappen werkwoord (schnappe weg, schnappst weg, schnappt weg, schnappte weg, schnapptet weg, weggeschnappt)
    • verheimlichen werkwoord (verheimliche, verheimlichst, verheimlicht, verheimlichte, verheimlichtet, verheimlicht)
    • sich aneignen werkwoord
    • zurückbehalten werkwoord (behalte zurück, behaltest zurück, behaltet zurück, behaltete zurück, behaltetet zurück, zurückbehalten)
    • zurückhalten werkwoord (halte zurück, hälst zurück, hält zurück, hielt zurück, hieltet zurück, zurückgehalten)
    • unterschlagen werkwoord (unterschlage, unterschlägst, unterschlägt, unterschlug, unterschlugt, unterschlagen)
    • verhehlen werkwoord (verhehle, verhehlst, verhehlt, verhehlte, verhehltet, verhehlt)
    • veruntreuen werkwoord (veruntreue, veruntreust, veruntreut, veruntreute, veruntreutet, veruntreut)

Conjugations for pikken:

o.t.t.
  1. pik
  2. pikt
  3. pikt
  4. pikken
  5. pikken
  6. pikken
o.v.t.
  1. pikte
  2. pikte
  3. pikte
  4. pikten
  5. pikten
  6. pikten
v.t.t.
  1. heb gepikt
  2. hebt gepikt
  3. heeft gepikt
  4. hebben gepikt
  5. hebben gepikt
  6. hebben gepikt
v.v.t.
  1. had gepikt
  2. had gepikt
  3. had gepikt
  4. hadden gepikt
  5. hadden gepikt
  6. hadden gepikt
o.t.t.t.
  1. zal pikken
  2. zult pikken
  3. zal pikken
  4. zullen pikken
  5. zullen pikken
  6. zullen pikken
o.v.t.t.
  1. zou pikken
  2. zou pikken
  3. zou pikken
  4. zouden pikken
  5. zouden pikken
  6. zouden pikken
en verder
  1. is gepikt
  2. zijn gepikt
diversen
  1. pik!
  2. pikt!
  3. gepikt
  4. pikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pikken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abhandenmachen achteroverdrukken; afnemen; afpakken; aftroggelen; benemen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken afbedelen
einstecken afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; binnensteken; cadeau aannemen; insteken; op de bus doen; opslokken; posten; zwelgen
entwenden achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken gappen; graantje meepikken; meepikken; ontstelen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
grapschen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen graaien; grabbelen; snuffelen
hinterziehen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achterhouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
klauen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken gappen; graantje meepikken; meepikken; onteigenen; snaaien; stelen; weggraaien; wegpikken
klemmen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen met iemand worstelen; nijpen; persen; vastpinnen; vastprikken; vastspelden; worstelen
krallen graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
rauben achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven; beroven van; depriveren; gappen; graantje meepikken; leegplunderen; meepikken; ontnemen; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; uitplunderen; weggraaien; wegpikken
sich aneignen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken
stehlen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken beroven van; depriveren; doorleven; doorstaan; gappen; graantje meepikken; ladelichten; leegplunderen; meepikken; ontnemen; ontstelen; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; uitplunderen; verdragen; verduren; verteren; weggraaien; wegpikken
unterschlagen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken afvangen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; opvangen; verdonkeren; verduisteren; versomberen
verhehlen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; ontveinzen; verbergen; verbloemen; verduisteren; verheimelijken; verstoppen; wegstoppen
verheimlichen achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; geheim houden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; wegstoppen
veruntreuen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken onteigenen; verdonkeren; verduisteren; versomberen
wegkappern graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen
wegnehmen achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken achteruitgaan; afhalen; afnemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; demonteren; depriveren; meenemen; minder worden; ontmantelen; ontnemen; onttakelen; ophalen; te kort doen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; weghalen; wegnemen
wegschnappen achterhouden; achteroverdrukken; afnemen; benemen; gappen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toeëigenen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken weghappen
zurückbehalten achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken reserveren; voorbehouden
zurückhalten achterhouden; achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegpikken achterhouden; afhouden; bedwingen; behouden; beletten; beteugelen; ervanaf houden; in bedwang houden; onderdrukken; opzijleggen; reserveren; terughouden; verbergen; verduisteren; verheimelijken; verhelen; verstoppen; verzwijgen; voorbehouden; weerhouden; wegstoppen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
unterschlagen onderschept; opgevangen

Verwante woorden van "pikken":


Wiktionary: pikken

pikken
verb
  1. iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen
  2. iets nemen, ontnemen
  3. dulden, accepteren
  4. (met de snavel) prikken

Cross Translation:
FromToVia
pikken steppen; stacheln; stechen; stecken; sticheln piquer — Traductions à trier suivant le sens
pikken dulden tolérersupporter.

Computer vertaling door derden:


Duits

Uitgebreide vertaling voor pik (Duits) in het Nederlands

Pik:

Pik [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Pik
    de schoppen; schoppenmotief

Vertaal Matrix voor Pik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoppen Pik Schaufeln; Spaten
schoppenmotief Pik
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoppen ausschlagen; hauen; stoßen; treten

Wiktionary: Pik

Pik
noun
  1. Farbe im französischen Kartenblatt mit einem schwarzen Lindenblatt als Symbol

Cross Translation:
FromToVia
Pik schoppen spade — one of the black suits in a deck of cards
Pik schoppen spades — suit of playing cards

Computer vertaling door derden: