Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ophopen (Nederlands) in het Duits

ophopen:

ophopen werkwoord (hoop op, hoopt op, hoopte op, hoopten op, opgehoopt)

  1. ophopen (opkroppen; opstapelen)
    verbeißen; hinunterschlucken; hineinfressen
    • verbeißen werkwoord (verbeiße, verbeißest, verbeißt, verbiß, verbißt, verbissen)
    • hinunterschlucken werkwoord (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
    • hineinfressen werkwoord

Conjugations for ophopen:

o.t.t.
  1. hoop op
  2. hoopt op
  3. hoopt op
  4. hopen op
  5. hopen op
  6. hopen op
o.v.t.
  1. hoopte op
  2. hoopte op
  3. hoopte op
  4. hoopten op
  5. hoopten op
  6. hoopten op
v.t.t.
  1. heb opgehoopt
  2. hebt opgehoopt
  3. heeft opgehoopt
  4. hebben opgehoopt
  5. hebben opgehoopt
  6. hebben opgehoopt
v.v.t.
  1. had opgehoopt
  2. had opgehoopt
  3. had opgehoopt
  4. hadden opgehoopt
  5. hadden opgehoopt
  6. hadden opgehoopt
o.t.t.t.
  1. zal ophopen
  2. zult ophopen
  3. zal ophopen
  4. zullen ophopen
  5. zullen ophopen
  6. zullen ophopen
o.v.t.t.
  1. zou ophopen
  2. zou ophopen
  3. zou ophopen
  4. zouden ophopen
  5. zouden ophopen
  6. zouden ophopen
en verder
  1. is opgehoopt
  2. zijn opgehoopt
diversen
  1. hoop op!
  2. hoopt op!
  3. opgehoopt
  4. ophopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ophopen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ophopen (stapelen)
    Stapeln; Aufstapeln
  2. ophopen (opaarden; verhogen)
    Anhäufen; Erhöhen

Vertaal Matrix voor ophopen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anhäufen opaarden; ophopen; verhogen cumuleren; opeenhopen; opstapelen
Aufstapeln ophopen; stapelen
Erhöhen opaarden; ophopen; verhogen
Stapeln ophopen; stapelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hineinfressen ophopen; opkroppen; opstapelen
hinunterschlucken ophopen; opkroppen; opstapelen bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
verbeißen ophopen; opkroppen; opstapelen verbijten; verkroppen

Wiktionary: ophopen


Verwante vertalingen van ophopen