Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- ophopen:
-
Wiktionary:
- ophopen → aufhäufen, anhäufen
- ophopen → akkumulieren, anhäufen, ansammeln, aufhäufen, speichern, aufspeichern, stauen, aufstauen, auflaufen lassen, aufstapeln, häufen, horten, scharen, zusammenscharen, gruppieren, zusammenfassen, mitnehmen, sammeln, einsammeln
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ophopen (Nederlands) in het Duits
ophopen:
-
ophopen (opkroppen; opstapelen)
verbeißen; hinunterschlucken; hineinfressen-
hinunterschlucken werkwoord (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
-
hineinfressen werkwoord
Conjugations for ophopen:
o.t.t.
- hoop op
- hoopt op
- hoopt op
- hopen op
- hopen op
- hopen op
o.v.t.
- hoopte op
- hoopte op
- hoopte op
- hoopten op
- hoopten op
- hoopten op
v.t.t.
- heb opgehoopt
- hebt opgehoopt
- heeft opgehoopt
- hebben opgehoopt
- hebben opgehoopt
- hebben opgehoopt
v.v.t.
- had opgehoopt
- had opgehoopt
- had opgehoopt
- hadden opgehoopt
- hadden opgehoopt
- hadden opgehoopt
o.t.t.t.
- zal ophopen
- zult ophopen
- zal ophopen
- zullen ophopen
- zullen ophopen
- zullen ophopen
o.v.t.t.
- zou ophopen
- zou ophopen
- zou ophopen
- zouden ophopen
- zouden ophopen
- zouden ophopen
en verder
- is opgehoopt
- zijn opgehoopt
diversen
- hoop op!
- hoopt op!
- opgehoopt
- ophopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ophopen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Anhäufen | opaarden; ophopen; verhogen | cumuleren; opeenhopen; opstapelen |
Aufstapeln | ophopen; stapelen | |
Erhöhen | opaarden; ophopen; verhogen | |
Stapeln | ophopen; stapelen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hineinfressen | ophopen; opkroppen; opstapelen | |
hinunterschlucken | ophopen; opkroppen; opstapelen | bikken; binnenkrijgen; bunkeren; consumeren; doorslikken; eten; inslikken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schransen; schrokken; slikken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen |
verbeißen | ophopen; opkroppen; opstapelen | verbijten; verkroppen |
Wiktionary: ophopen
ophopen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ophopen | → akkumulieren; anhäufen; ansammeln; aufhäufen; speichern; aufspeichern; stauen; aufstauen; auflaufen lassen | ↔ accumuler — Accumuler |
• ophopen | → aufstapeln; häufen; horten; anhäufen; aufhäufen; ansammeln | ↔ entasser — mettre en tas. |
• ophopen | → scharen; zusammenscharen; gruppieren; zusammenfassen | ↔ grouper — Réunir |
• ophopen | → mitnehmen; sammeln; einsammeln; scharen; zusammenscharen; gruppieren; zusammenfassen; aufstapeln; häufen; horten; anhäufen; aufhäufen; ansammeln | ↔ rassembler — assembler de nouveau des personnes, des bêtes ou des choses qui disperser. |