Nederlands
Uitgebreide vertaling voor nieuw (Nederlands) in het Duits
nieuw:
-
nieuw (pas gekocht)
neu; unversehrt; gerade gekauft; unbenutzt; ungebraucht-
neu bijvoeglijk naamwoord
-
unversehrt bijvoeglijk naamwoord
-
gerade gekauft bijvoeglijk naamwoord
-
unbenutzt bijvoeglijk naamwoord
-
ungebraucht bijvoeglijk naamwoord
-
-
nieuw (nieuwbakken)
frisch; neugebacken; grün; frischgebacken-
frisch bijvoeglijk naamwoord
-
neugebacken bijvoeglijk naamwoord
-
grün bijvoeglijk naamwoord
-
frischgebacken bijvoeglijk naamwoord
-