Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. loos:
  2. lozen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor loos (Nederlands) in het Duits

loos:

loos bijvoeglijk naamwoord

  1. loos (zoekgeraakt)
    verloren
  2. loos (zonder taak; vrij)
    leer; ohne Auftrag; ohne Aufgabe
  3. loos (ongevuld; leeg; ijdel)
    leer
    • leer bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor loos:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leer ijdel; leeg; loos; ongevuld; vrij; zonder taak blanco; glazig; hol; inhoudsloos; ledig; leeg; nietszeggend; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeschreven; onbewoond; onbezet; ongebruikt; ongeopend; oningevuld; uitdrukkingsloos; wazig; wezenloos; zonder inhoud
ohne Aufgabe loos; vrij; zonder taak
ohne Auftrag loos; vrij; zonder taak
verloren loos; zoekgeraakt kwijt; verloren; vermist; weg; zoek

Verwante woorden van "loos":

  • loosheid

Wiktionary: loos


Cross Translation:
FromToVia
loos leer; unvermögend vide — Qui ne contenir rien ; qui est totalement dépourvoir de.

loos vorm van lozen:

lozen werkwoord (loos, loost, loosde, loosden, geloosd)

  1. lozen (afvoeren; afscheiden; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen)
    ausstoßen; ausscheiden
    • ausstoßen werkwoord (stoße aus, stößt aus, stieß aus, stießt aus, ausgestoßen)
    • ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)

Conjugations for lozen:

o.t.t.
  1. loos
  2. loost
  3. loost
  4. lozen
  5. lozen
  6. lozen
o.v.t.
  1. loosde
  2. loosde
  3. loosde
  4. loosden
  5. loosden
  6. loosden
v.t.t.
  1. heb geloosd
  2. hebt geloosd
  3. heeft geloosd
  4. hebben geloosd
  5. hebben geloosd
  6. hebben geloosd
v.v.t.
  1. had geloosd
  2. had geloosd
  3. had geloosd
  4. hadden geloosd
  5. hadden geloosd
  6. hadden geloosd
o.t.t.t.
  1. zal lozen
  2. zult lozen
  3. zal lozen
  4. zullen lozen
  5. zullen lozen
  6. zullen lozen
o.v.t.t.
  1. zou lozen
  2. zou lozen
  3. zou lozen
  4. zouden lozen
  5. zouden lozen
  6. zouden lozen
en verder
  1. ben geloosd
  2. bent geloosd
  3. is geloosd
  4. zijn geloosd
  5. zijn geloosd
  6. zijn geloosd
diversen
  1. loos!
  2. loost!
  3. geloosd
  4. lozend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lozen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. lozen (spuien)
    Abführen; Ablassen; Ableiten

Vertaal Matrix voor lozen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abführen lozen; spuien laxeren; purgeren; wegleiden
Ablassen lozen; spuien laten zakken; neerlaten
Ableiten lozen; spuien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausscheiden afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; ermee uitscheiden; eruitstappen; heengaan; ontslag nemen; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitgooien; uitscheiden; uittreden; uitwerpen; verlaten; vertrekken; zich terugtrekken
ausstoßen afscheiden; afvoeren; lozen; uitscheiden; uitstoten; uitwerpen

Wiktionary: lozen

lozen
verb
  1. iets uitwerpen, kwijt zien te raken, gewoonlijk een vloeistof

Cross Translation:
FromToVia
lozen Ballast abwerfen; über Bord werfen jettison — to eject from a boat

Verwante vertalingen van loos