Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. heerser:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heerser (Nederlands) in het Duits

heerser:

heerser [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de heerser (heer; soeverein; machthebber)
    der Herr; der Herrscher; der Fürst; der König; der Gebieter
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herrscher [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fürst [der ~] zelfstandig naamwoord
    • König [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebieter [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de heerser (monarch; koning; soeverein; vorst)
    der König; der Herrscher; der Monarch; die Majestät; der Fürst; der Gebieter; der Herr; die Hoheit
    • König [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herrscher [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Monarch [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Majestät [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Fürst [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Gebieter [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Hoheit [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor heerser:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Fürst heer; heerser; koning; machthebber; monarch; soeverein; vorst baas; majesteit; meerdere; meester; patroon; plaatsbekleder; soeverein; stadhouder; superieur; vorst
Gebieter heer; heerser; koning; machthebber; monarch; soeverein; vorst aanvoerder; baas; beheerser; bevelhebber; commandant; gebieder; hoofd; hoofdman; kapitein; leider; meerdere; meester; overheerser; overste; overweldiger; patroon; superieur
Herr heer; heerser; koning; machthebber; monarch; soeverein; vorst baas; butler; god; goddelijkheid; godheid; heerschap; hemelvader; herenknecht; kamerbediende; kamerdienaar; meerdere; meester; meneer; mijnheer; patroon; sujet; superieur; vent
Herrscher heer; heerser; koning; machthebber; monarch; soeverein; vorst baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; majesteit; meerdere; meester; overheerser; overweldiger; patroon; plaatsbekleder; regentes; soeverein; stadhouder; superieur; vorst
Hoheit heerser; koning; monarch; soeverein; vorst aanzien; edel; eminentie; grootheid; hoogheid; hoogste gezag; majesteit; oppergezag; soeverein; verheffing; verhevenheid; vorst
König heer; heerser; koning; machthebber; monarch; soeverein; vorst
Majestät heerser; koning; monarch; soeverein; vorst majesteit; sire; soeverein; vorst
Monarch heerser; koning; monarch; soeverein; vorst

Verwante woorden van "heerser":

  • heersers

Wiktionary: heerser

heerser
noun
  1. iemand die de macht uitoefent

Cross Translation:
FromToVia
heerser Herrscher; Statthalter dominateur — Celui, celle qui dominer, qui s’arroger une grande autorité, qui exercer un grand empire.