Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- gemaakt:
-
maken:
- machen; produzieren; herstellen; kreieren; schaffen; verfertigen; bilden; erschaffen; fabrizieren; entwickeln; tun; konstruieren; entwerfen; erzeugen; schöpfen; gestalten; erfinden; anfertigen; hervorbringen; formen; ins Leben rufen; entstehen; skizzieren; verfassen; fertigbringen; vorbringen; zeugen; reparieren; wiederherstellen; erneuern; flicken; gutmachen; fixen; montieren; restaurieren; wiedereinsetzen; ausbessern; hinkriegen; innovieren; deichseln; wiederaufbauen; kneten; bearbeiten; modellieren; heranbilden; erstellen
- Herstellen; Anfertigen; Kreieren; Herstellung; Verfertigung; Anfertigung; Erzeugung
-
Wiktionary:
- gemaakt → schaffen, affektiert, geziert, gezwungen, gekünstelt, unnatürlich, künstlich, künstlich hergestellt, Kunst-
- maken → machen, reparieren, ausmachen, kosten, empfehlen
- maken → kreieren, schaffen, verlachen, verhöhnen, verschlechtern, treiben, irren, [[Fehler machen]], Angst machen, schrecken, erschrecken, erschweren, bauen, machen, interpretieren, überflüssig, produzieren, herstellen, glätten, abfassen, verfassen, setzen, aufbauen, erbauen, konstruieren, einführen, einrichten, einsetzen, installieren, tun, stellen, bereiten, erschaffen, anfertigen, fabrizieren, verfertigen, operieren, wirken, einwirken, erwirken, wirksam sein, Wirkung ausüben, agieren, handeln, verfahren, vorgehen, tätig sein, sich verhalten, posieren, legen, stecken, reparieren, wiederherstellen, wieder gutmachen, wieder verbessern
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gemaakt (Nederlands) in het Duits
gemaakt:
-
gemaakt (vervaardigd; geproduceerd)
gemacht; produziert; hergestellt; geschaffen-
gemacht bijvoeglijk naamwoord
-
produziert bijvoeglijk naamwoord
-
hergestellt bijvoeglijk naamwoord
-
geschaffen bijvoeglijk naamwoord
-
-
gemaakt (gecreëerd; geschapen)
gemacht; geschaffen; kreiert; erschaffen-
gemacht bijvoeglijk naamwoord
-
geschaffen bijvoeglijk naamwoord
-
kreiert bijvoeglijk naamwoord
-
erschaffen bijvoeglijk naamwoord
-
-
gemaakt (gemaakte gevoelens; gedwongen; onnatuurlijk; geforceerd)
gezwungen; forciert; gekünstelt; affektiert; unnatürlich; zwangsmässig; erkünstelt-
gezwungen bijvoeglijk naamwoord
-
forciert bijvoeglijk naamwoord
-
gekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
affektiert bijvoeglijk naamwoord
-
unnatürlich bijvoeglijk naamwoord
-
zwangsmässig bijvoeglijk naamwoord
-
erkünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
-
gemaakt (gekunsteld; geaffecteerd; onnatuurlijk; gezocht; gewrongen)
geschraubt; gekünstelt; unnatürlich; künstlich; geziert; affektiert; unecht-
geschraubt bijvoeglijk naamwoord
-
gekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
unnatürlich bijvoeglijk naamwoord
-
künstlich bijvoeglijk naamwoord
-
geziert bijvoeglijk naamwoord
-
affektiert bijvoeglijk naamwoord
-
unecht bijvoeglijk naamwoord
-
-
gemaakt (kunstmatig)
Vertaal Matrix voor gemaakt:
Verwante woorden van "gemaakt":
Wiktionary: gemaakt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gemaakt | → schaffen | ↔ arrive — to obtain a level of success or fame |
• gemaakt | → affektiert; geziert; gezwungen; gekünstelt; unnatürlich | ↔ affété — Qui est plein d’afféterie dans son air, dans ses manières, dans son langage. |
• gemaakt | → künstlich; künstlich hergestellt; Kunst-; affektiert; geziert; gezwungen; gekünstelt; unnatürlich | ↔ artificiel — Qui remplace la nature par l’art ou l’artifice. |
maken:
-
maken (in het leven roepen; scheppen)
machen; produzieren; herstellen; kreieren; schaffen; verfertigen; bilden; erschaffen; fabrizieren; entwickeln; tun; konstruieren; entwerfen; erzeugen; schöpfen; gestalten; erfinden; anfertigen; hervorbringen; formen; ins Leben rufen; entstehen; skizzieren-
erschaffen werkwoord
-
konstruieren werkwoord (konstruiere, konstruierst, konstruiert, konstruierte, konstruiertet, konstruiert)
-
hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
-
ins Leben rufen werkwoord
-
maken (vervaardigen; produceren; voortbrengen; fabriceren)
produzieren; machen; herstellen; verfertigen; verfassen; anfertigen; fabrizieren; entwickeln; erzeugen; fertigbringen; vorbringen; zeugen-
fertigbringen werkwoord (bringe fertig, bringst fertig, bringt fertig, brachte fertig, brachtet fertig, fertiggebracht)
-
maken (repareren; herstellen; fiksen; rechtzetten; goedmaken)
reparieren; wiederherstellen; erneuern; flicken; gutmachen; fixen; montieren; restaurieren; wiedereinsetzen; ausbessern; hinkriegen; innovieren; deichseln; wiederaufbauen-
wiederherstellen werkwoord (herstelle wieder, herstellst wieder, herstellt wieder, herstellte wieder, herstelltet wieder, wiederherstellt)
-
restaurieren werkwoord (restauriere, restaurierst, restauriert, restaurierte, restauriertet, restauriert)
-
wiedereinsetzen werkwoord (setze wieder ein, setzt wieder ein, setzte wieder ein, setztet wieder ein, wieder eingesetzt)
-
ausbessern werkwoord (bessere aus, besserst aus, bessert aus, besserte aus, bessertet aus, ausgebessert)
-
wiederaufbauen werkwoord (baue wieder auf, baust wieder auf, baut wieder auf, baute wieder auf, bautet wieder auf, wiederaufgebaut)
-
maken (vormen; vervaardigen; kneden; modelleren)
kneten; formen; bilden; gestalten; bearbeiten; modellieren; heranbilden-
heranbilden werkwoord (bilde heran, bildst heran, bildet heran, bildete heran, bildetet heran, herangebildet)
-
maken
Conjugations for maken:
o.t.t.
- maak
- maakt
- maakt
- maken
- maken
- maken
o.v.t.
- maakte
- maakte
- maakte
- maakten
- maakten
- maakten
v.t.t.
- heb gemaakt
- hebt gemaakt
- heeft gemaakt
- hebben gemaakt
- hebben gemaakt
- hebben gemaakt
v.v.t.
- had gemaakt
- had gemaakt
- had gemaakt
- hadden gemaakt
- hadden gemaakt
- hadden gemaakt
o.t.t.t.
- zal maken
- zult maken
- zal maken
- zullen maken
- zullen maken
- zullen maken
o.v.t.t.
- zou maken
- zou maken
- zou maken
- zouden maken
- zouden maken
- zouden maken
en verder
- ben gemaakt
- bent gemaakt
- is gemaakt
- zijn gemaakt
- zijn gemaakt
- zijn gemaakt
diversen
- maak!
- maakt!
- gemaakt
- makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
maken (fabriceren; vervaardigen; produceren; vervaardiging; aanmaken)
-
maken (creëren; scheppen)
-
maken (vervaardiging; productie; fabricage)
Vertaal Matrix voor maken:
Verwante woorden van "maken":
Synoniemen voor "maken":
Antoniemen van "maken":
Verwante definities voor "maken":
Wiktionary: maken
maken
Cross Translation:
verb
maken
-
in elkaar zetten
- maken → machen
-
ervoor zorgen dat iets weer werkt
- maken → reparieren
-
optellen tot een bepaald bedrag
verb
Cross Translation: