Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- beschikken over:
-
Wiktionary:
- beschikken over → stimmen, einstellen, disponieren, verfügen, walten, zu seiner Verfügung haben, anordnen, bestimmen, planen, arrangieren, einrichten, ordnen, veranstalten, in Ordnung bringen, zurechtmachen, herrichten, organisieren, vorbereiten, machen, bearbeiten, ausrichten, abwickeln, erledigen, übereinkommen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beschikken over (Nederlands) in het Duits
beschikken over:
beschikken over werkwoord (beschik over, beschikt over, beschikte over, beschikten over, beschikt over)
-
beschikken over (in eigendom hebben; hebben; bezitten)
Conjugations for beschikken over:
o.t.t.
- beschik over
- beschikt over
- beschikt over
- beschikken over
- beschikken over
- beschikken over
o.v.t.
- beschikte over
- beschikte over
- beschikte over
- beschikten over
- beschikten over
- beschikten over
v.t.t.
- heb beschikt over
- hebt beschikt over
- heeft beschikt over
- hebben beschikt over
- hebben beschikt over
- hebben beschikt over
v.v.t.
- had beschikt over
- had beschikt over
- had beschikt over
- hadden beschikt over
- hadden beschikt over
- hadden beschikt over
o.t.t.t.
- zal beschikken over
- zult beschikken over
- zal beschikken over
- zullen beschikken over
- zullen beschikken over
- zullen beschikken over
o.v.t.t.
- zou beschikken over
- zou beschikken over
- zou beschikken over
- zouden beschikken over
- zouden beschikken over
- zouden beschikken over
diversen
- beschik over!
- beschikt over!
- beschikt over
- beschikkend over
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor beschikken over:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
besitzen | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | |
haben | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben |
Wiktionary: beschikken over
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beschikken over | → stimmen; einstellen; disponieren; verfügen; walten; zu seiner Verfügung haben; anordnen; bestimmen; planen; arrangieren; einrichten; ordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen | ↔ disposer — arranger, mettre dans l’ordre le plus convenable. |