Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitkeren (Nederlands) in het Duits
uitkeren:
-
uitkeren
ausschütten; ausgeben-
ausschütten werkwoord (schütte aus, schüttest aus, schüttet aus, schüttete aus, schüttetet aus, ausgeschüttet)
-
Conjugations for uitkeren:
o.t.t.
- keer uit
- keert uit
- keert uit
- keren uit
- keren uit
- keren uit
o.v.t.
- keerde uit
- keerde uit
- keerde uit
- keerden uit
- keerden uit
- keerden uit
v.t.t.
- heb uitgekeerd
- hebt uitgekeerd
- heeft uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
- hebben uitgekeerd
v.v.t.
- had uitgekeerd
- had uitgekeerd
- had uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
- hadden uitgekeerd
o.t.t.t.
- zal uitkeren
- zult uitkeren
- zal uitkeren
- zullen uitkeren
- zullen uitkeren
- zullen uitkeren
o.v.t.t.
- zou uitkeren
- zou uitkeren
- zou uitkeren
- zouden uitkeren
- zouden uitkeren
- zouden uitkeren
en verder
- ben uitgekeerd
- bent uitgekeerd
- is uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
- zijn uitgekeerd
diversen
- keer uit!
- keert uit!
- uitgekeerd
- uitkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitkeren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausgeben | uitkeren | besteden; distribueren; doorbrengen; doorleven; doorstaan; iets uitgeven; ronddelen; slijten; spenderen; uitbrengen; uitgeven; uitreiken; verdelen; verdragen; verduren; vergeven; verstrekken; verteren; weggeven; wegschenken |
ausschütten | uitkeren | distribueren; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; ronddelen; schenken; uitgieten; uitreiken; uitstorten; verdelen |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausgeben | weggegeven |