Nederlands
Uitgebreide vertaling voor prediken (Nederlands) in het Duits
prediken:
-
prediken
Conjugations for prediken:
o.t.t.
- predik
- predikt
- predikt
- prediken
- prediken
- prediken
o.v.t.
- predikte
- predikte
- predikte
- predikten
- predikten
- predikten
v.t.t.
- heb gepredikt
- hebt gepredikt
- heeft gepredikt
- hebben gepredikt
- hebben gepredikt
- hebben gepredikt
v.v.t.
- had gepredikt
- had gepredikt
- had gepredikt
- hadden gepredikt
- hadden gepredikt
- hadden gepredikt
o.t.t.t.
- zal prediken
- zult prediken
- zal prediken
- zullen prediken
- zullen prediken
- zullen prediken
o.v.t.t.
- zou prediken
- zou prediken
- zou prediken
- zouden prediken
- zouden prediken
- zouden prediken
diversen
- predik!
- predikt!
- gepredikt
- predikend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor prediken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
predigen | prediken | preken |