Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- logen:
- liegen:
- Wiktionary:
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- lügen:
-
Wiktionary:
- lügen → liegen
- lügen → liegen, valsspelen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor logen (Nederlands) in het Duits
logen:
-
logen
Conjugations for logen:
o.t.t.
- loog
- loogt
- loogt
- logen
- logen
- logen
o.v.t.
- loogde
- loogde
- loogde
- loogden
- loogden
- loogden
v.t.t.
- heb geloogd
- hebt geloogd
- heeft geloogd
- hebben geloogd
- hebben geloogd
- hebben geloogd
v.v.t.
- had geloogd
- had geloogd
- had geloogd
- hadden geloogd
- hadden geloogd
- hadden geloogd
o.t.t.t.
- zal logen
- zult logen
- zal logen
- zullen logen
- zullen logen
- zullen logen
o.v.t.t.
- zou logen
- zou logen
- zou logen
- zouden logen
- zouden logen
- zouden logen
en verder
- is geloogd
- zijn geloogd
diversen
- loog!
- loogt!
- geloogd
- logend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor logen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
laugen | logen |
Verwante woorden van "logen":
liegen:
-
liegen (jokken)
Conjugations for liegen:
o.t.t.
- lieg
- liegt
- liegt
- liegen
- liegen
- liegen
o.v.t.
- loog
- loog
- loog
- logen
- logen
- logen
v.t.t.
- heb gelogen
- hebt gelogen
- heeft gelogen
- hebben gelogen
- hebben gelogen
- hebben gelogen
v.v.t.
- had gelogen
- had gelogen
- had gelogen
- hadden gelogen
- hadden gelogen
- hadden gelogen
o.t.t.t.
- zal liegen
- zult liegen
- zal liegen
- zullen liegen
- zullen liegen
- zullen liegen
o.v.t.t.
- zou liegen
- zou liegen
- zou liegen
- zouden liegen
- zouden liegen
- zouden liegen
diversen
- lieg!
- liegt!
- gelogen
- liegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor liegen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lügen | jokken; liegen | voorjokken; voorliegen |
schwindeln | jokken; liegen | duizelen; duizelig worden; erdoor loodsen; in de war maken; voorjokken; voorliegen |
Verwante definities voor "liegen":
Wiktionary: liegen
Duits
Uitgebreide vertaling voor logen (Duits) in het Nederlands
lügen:
-
lügen (schwindeln)
-
lügen (beschwindeln; schwindeln; erfinden; erdichten; ersinnen; fabulieren)
Conjugations for lügen:
Präsens
- lüge
- lügst
- lügt
- lügen
- lügt
- lügen
Imperfekt
- log
- logst
- log
- logen
- logt
- logen
Perfekt
- habe gelogen
- hast gelogen
- hat gelogen
- haben gelogen
- habt gelogen
- haben gelogen
1. Konjunktiv [1]
- lüge
- lügest
- lüge
- lügen
- lüget
- lügen
2. Konjunktiv
- löge
- lögest
- lögt
- lögen
- löget
- lögen
Futur 1
- werde lügen
- wirst lügen
- wird lügen
- werden lügen
- werdet lügen
- werden lügen
1. Konjunktiv [2]
- würde lügen
- würdest lügen
- würde lügen
- würden lügen
- würdet lügen
- würden lügen
Diverses
- lüg!
- lügt!
- lügen Sie!
- gelogen
- lügend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor lügen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
jokken | lügen; schwindeln | |
liegen | lügen; schwindeln | |
voorjokken | beschwindeln; erdichten; erfinden; ersinnen; fabulieren; lügen; schwindeln | |
voorliegen | beschwindeln; erdichten; erfinden; ersinnen; fabulieren; lügen; schwindeln |