Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- kenteren:
-
Wiktionary:
- kenteren → anders werden, sich ändern, ändern, tauschen, umändern, umtauschen, wechseln, umwechseln, anders machen, abändern, umgestalten, umwandeln
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- kentern:
- Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kenteren (Nederlands) in het Duits
kenteren:
-
kenteren
Conjugations for kenteren:
o.t.t.
- kenter
- kentert
- kentert
- kenteren
- kenteren
- kenteren
o.v.t.
- kenterde
- kenterde
- kenterde
- kenterden
- kenterden
- kenterden
v.t.t.
- ben gekenterd
- bent gekenterd
- is gekenterd
- zijn gekenterd
- zijn gekenterd
- zijn gekenterd
v.v.t.
- was gekenterd
- was gekenterd
- was gekenterd
- waren gekenterd
- waren gekenterd
- waren gekenterd
o.t.t.t.
- zal kenteren
- zult kenteren
- zal kenteren
- zullen kenteren
- zullen kenteren
- zullen kenteren
o.v.t.t.
- zou kenteren
- zou kenteren
- zou kenteren
- zouden kenteren
- zouden kenteren
- zouden kenteren
en verder
- heb gekenterd
- hebt gekenterd
- heeft gekenterd
- hebben gekenterd
- hebben gekenterd
- hebben gekenterd
diversen
- kenter!
- kentert!
- gekenterd
- kenterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kenteren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kentern | kenteren | dompen; kantelen; kapseizen; kiepen; om het lijf slaan; omkantelen; omklappen; omslaan; omver kiepen; over een kant vallen |
Wiktionary: kenteren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kenteren | → anders werden; sich ändern; ändern; tauschen; umändern; umtauschen; wechseln; umwechseln; anders machen; abändern; umgestalten; umwandeln | ↔ changer — à trier |
Duits
Uitgebreide vertaling voor kenteren (Duits) in het Nederlands
kentern:
-
kentern (kippen; kanten; umkippen)
-
kentern (kippen; umfallen)
-
kentern (umschlagen)
-
kentern
-
kentern (umschlagen; kippen)
-
kentern (sich einwickeln; umkippen; umschlagen)
Conjugations for kentern:
Präsens
- kentere
- kenterst
- kentert
- kenteren
- kentert
- kenteren
Imperfekt
- kenterte
- kentertest
- kenterte
- kenterten
- kentertet
- kenterten
Perfekt
- habe gekentert
- hast gekentert
- hat gekentert
- haben gekentert
- habt gekentert
- haben gekentert
1. Konjunktiv [1]
- kentere
- kenterest
- kentere
- kenteren
- kenteret
- kenteren
2. Konjunktiv
- kenterte
- kentertest
- kenterte
- kenterten
- kentertet
- kenterten
Futur 1
- werde kentern
- wirst kentern
- wird kentern
- werden kentern
- werdet kentern
- werden kentern
1. Konjunktiv [2]
- würde kentern
- würdest kentern
- würde kentern
- würden kentern
- würdet kentern
- würden kentern
Diverses
- kenter!
- kentert!
- kenteren Sie!
- gekentert
- kenternd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor kentern:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kapseizen | Kentern | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dompen | kentern; kippen; umfallen | |
kantelen | kanten; kentern; kippen; umfallen; umkippen | drehen; herumdrehen; herumschwenken; herumwirbeln; kehren; kugeln; rollen; rotieren; sich drehen; sich herum drehen; sich wälzen; transformieren; umdrehen; umkehren; umwenden; verdrehen |
kapseizen | kentern; umschlagen | |
kenteren | kentern | |
kiepen | kentern; kippen; umfallen | kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen |
om het lijf slaan | kentern; sich einwickeln; umkippen; umschlagen | |
omkantelen | kanten; kentern; kippen; umkippen | |
omklappen | kentern; kippen; umschlagen | |
omslaan | kentern; sich einwickeln; umkippen; umschlagen | auseinandernehmen; hinabstürzen; niederfallen; niederschlagen; plötzlich verändern; umblättern; umkippen; umschlagen; zu Boden schlagen |
omver kiepen | kentern; kippen; umfallen | |
over een kant vallen | kanten; kentern; kippen; umkippen |