Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Fangnetz
|
net; netwerk
|
valnet; vangnet; vangzeilen; visfuik; visnet
|
Fernsehkanal
|
net; televisiekanaal
|
|
Geflecht
|
net; netwerk
|
oeverriet; riet; rietstengel; rotan; spinsel; vlechtsel; vlechtwerk; web
|
Netz
|
net; netwerk
|
netwerk
|
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
-
|
exact; laatst; nauw; precies
|
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
-
|
nauwelijks; onlangs; zojuist
|
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
-
|
pas
|
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
richtig
|
|
precies goed
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
akkurat
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; juist; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; precies; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; strikt; voorzichtig; zorgvuldig
|
anständig
|
kuis; net; rein; schoon
|
behoorlijk; beschaafd; billijk; danig; deugdzaam; duchtig; eerlijk; eerzaam; fair; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; geschikt; netjes; nogal; ontwikkeld; ordentelijk; redelijk; schappelijk; tamelijk; welgemanierd; wellevend; welopgevoed; zedig
|
eigen
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
apart; bijzonder; bizar; bloedeigen; buitenissig; curieus; eigen; eigenaardig; excentriek; karakteristiek; kenmerkend; merkwaardig; ongewoon; ragfijn; tekenend; typerend; typisch; uitheems; vreemd; vreemdsoortig; zonderling
|
eingehend
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; degelijk; diepgaand; diepgravend; doortastend; drastisch; ferm; gedetailleerd; godgeklaagd; grondig; helemaal; hemeltergend; in details; krachtdadig; krachtig; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; niet oppervlakkig; precies; secuur; sterk; ten hemel schreiend; totaal; uitgewerkt; volkomen; zeer ergerlijk; zorgvuldig
|
genau
|
accuraat; juist; krek; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; bekrompen; benepen; betrekking hebbend op economie; conscientieus; correct; desgelijks; dito; economisch; evenzo; exact; gedetailleerd; goed; juist; kleingeestig; kleinzielig; kloppend; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onvermurwbaar; ook; op dezelfde wijze; precies; precies zo; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; uitgerekend; waar; zorgvuldig
|
gerade
|
daarnet; juist; net; nog maar pas; pas; zojuist; zonet
|
accuraat; eerlijk; frank; glad neerliggend; juist; lineair; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onvermurwbaar; op het moment; open; oprecht; overeind; precies; rechtaan; rechtop; rechtschapen; rechttoe; secuur; sluik; staand; streng; strikt; stringent; zopas; zoëven
|
gerade eben
|
net; nog maar pas
|
juist; zoëven
|
gewissenhaft
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; conscientieus; consciëntieus; correct; gedetailleerd; gewetensvol; goed; juist; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onvermurwbaar; precies; scrupuleus; secuur; stipt; streng; strikt; stringent; zorgvuldig
|
haargenau
|
juist; krek; net; precies
|
accuraat; correct; exact; gedetailleerd; goed; haarfijn; juist; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; precies; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; strikt; zorgvuldig
|
keusch
|
kuis; net; rein; schoon
|
gekuist; kuis; onbevlekt; onschuldig; rein; vlekkeloos
|
korrekt
|
juist; krek; net; precies
|
aangekleed; accuraat; beschaafd; billijk; correct; coöperatief; decent; eerbaar; eerlijk; exact; fair; fatsoenlijk; geciviliseerd; gecultiveerd; gedetailleerd; gekleed; geschikt; goed; juist; keurig; manierlijk; medewerkend; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; netjes; onberispelijk; onbesproken; ontwikkeld; op een aardige manier; precies; punctueel; ragfijn; redelijk; schappelijk; secuur; stipt; strikt; vriendelijk; welvoeglijk; welwillend; zorgvuldig
|
neulich
|
daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet
|
kortelings; kortgeleden; laatst; laatstelijk; onlangs; pas; recentelijk
|
pünktlich
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; bijtijds; conscientieus; exact; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; op tijd; precies; punctueel; ragfijn; secuur; stipt; strikt; tijdig; zorgvuldig
|
rein
|
kuis; net; rein; schoon
|
cru; gaaf; gekuist; gereinigd; gewoonweg; hygiënisch; klinkklaar; louter; maagdelijk; natuurlijk; netjes; onaangebroken; onaangeraakt; onaangeroerd; onaangetast; onbesmet; onbevlekt; ongebruikt; ongedwongen; ongekunsteld; ongeopend; ongerept; onomwonden; onschuldig; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; onverzwakt; openlijk; proper; pure; puur; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; rein; ronduit; schoon; virginaal; vlekkeloos; zedig gemaakt; zindelijk; zuiver; zuivere
|
richtig
|
juist; krek; net; precies
|
akkoord; correct; goed; in orde; juist; kloppend; mee eens; precies; terecht; uitgerekend; waar; waarachtig; werkelijk
|
sicher
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
absoluut; accuraat; assertief; bepaald; beslist; besluitvaardig; duidelijk; echt; een zekere; feitelijk; ferm; fiks; flagrant; flink; gedecideerd; geheid; gewis; heel zeker; herkenbaar; heus; jazeker; kordaat; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; onfeilbaar; ongetwijfeld; onmiskenbaar; onwankelbaar; onwrikbaar; op heterdaad; overduidelijk; pal; precies; resoluut; reëel; ronduit; secuur; standvastig; stellig; stevig; vast; vast en zeker; vastberaden; vastbesloten; vasthoudend; veilig; volhardend; voorzeker; waarachtig; waarlijk; wel degelijk; welzeker; zeker; zelfbewust; zelfverzekerd; zo klaar als een klontje; zonneklaar
|
sittsam
|
kuis; net; rein; schoon
|
braaf; braafjes; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; ethisch; fatsoenlijk; gekuist; goed opgevoed; ingetogen; kuis; lief; manierlijk; moralistisch; moreel; netjes; stemmig; vervuld van moralisme; voorbeeldig; welvoeglijk; zedelijk; zedig; zoet
|
sorgfältig
|
accuraat; net; precies; secuur; stipt; zorgvuldig
|
accuraat; angstvallig; conscientieus; gedetailleerd; grondig; met zorg; minutieus; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; precies; ragfijn; secuur; vol zorg; voorzichtig; zorgvuldig; zorgzaam
|
vorhin
|
daarnet; juist; net; pas; zojuist; zonet
|
|
züchtig
|
kuis; net; rein; schoon
|
decent; eerbaar; fatsoenlijk; gekuist; kuis; manierlijk; netjes; welvoeglijk; zedig
|